Een uitgestelde en moeilijke geboorte.
Het korps "Ardeense Jagers" dat in 1940 een bijzonder goede reputatie kreeg, had zijn oprichting te danken aan de noodzaak de provincie Luxemburg te verdedigen. Belgisch Luxemburg was een landelijke en dun bevolkte provincie die tamelijk ver van het centrum van het land lag. Zelfs voor de Eerste Wereldoorlog had minister Charles de Broqueville aan een dergelijke eenheid gedacht en het idee zou terug opduiken aan het einde van de jaren ’20 (ontruiming van het Rijnland door de Frans-Belgische troepen). Het kreeg zijn definitieve vorm in mei 1931 onder gezamenlijke impuls van generaal Hellebaut en van de liberaal Albert Devèze.
Voor hen ging het om een ter plekke gerekruteerde speciale eenheid met een grote vuurkracht en die zeer mobiel was. De bedoeling was een vijandelijke opmars vanuit het oosten op te houden door het dekken van een aantal vernielingen door de Genie en met een groot aantal guerilla-acties. De nieuwe eenheid - met specifieke uniformen gelijkend op die van de Franse Alpenjagers - zou ook moeten beschikken over een versterkte stelling aan de oostgrens. Het project werd vanaf 1932 aangepakt en geleidelijk verwezenlijkt door de regering de Broqueville…waarin Albert Devèze minister van Landsverdediging was. Het 10e linieregiment gebaseerd te Aarlen werd dus omgevormd tot 1e regiment Ardeense Jagers, waardoor het op 10 maart 1933 de kern werd van het toekomstige Korps Ardeense Jagers. Op 8 november 1934 dook de naam voor het eerst op. Hun typisch uniform bestond uit een groene muts met everzwijn-insigne, leek bovenaan op dat van de Franse Alpenjagers en onderaan op dat van de cavalerie; het devies was niet mis te verstaan: « Résiste et mord », verzet je en bijt. De nieuwe eenheid met naast Aarlen garnizoenen in Bastogne en Vielsalm moest zoals voorzien voor een efficiënte verdediging op de grens zorgen en zich daarbij steunen op een 375 kleine bunkers van de « Devèze-lijn » en dit i.s.m. het Franse leger.
De opdracht negatief bijgesteld

Collectie : Mobilisatie van het Belgisch leger, 1939-1940
Auteursrechten : CegeSoma
Originele legende : Ardeense jagers kopen mistletoe, s.d.
Dat mooie plan werd doorkruist door de opzegging van het Frans-Belgisch militair akkoord in 1936 en de nieuwe "onafhankelijkheidspolitiek"…die vanaf 1937 erg leek op een gewone terugkeer naar de neutraliteit van voor 1914. Die politiek maakte geen onderscheid tussen de mogelijke oorlogsvoerenden en impliceerde het opgeven van de grensverdediging. In die optiek verloren de Ardeense Jagers hun reden van bestaan. Sommigen in de generale staf dachten zelfs aan een afschaffing ervan. Maar de Jagers bleven bestaan alhoewel hun opdracht grondig gewijzigd werd. Vanaf de herfst 1936 gaf generaal Van Overstraeten, militair raadgever van de Koning , hen enkel als opdracht de rechteroever van de Maas geleidelijk en zonder strijd te ontruimen. Wel moesten ze vernielingen aanbrengen om de vijandelijke opmars te vertragen en zich hergroeperen op de linkeroever van de rivier tussen Namen en Luik. Overigens bleef de rekrutering dezelfde (bewoners van de provincie Luxemburg, van het zuid-oosten van de provincie Luik en het Naamse), bleef het korps bestaan en werd zelfs omgevormd in een divisie (1 juli 1937). Bovendien werd de eenheid gedeeltelijk gemotoriseerd , kreeg ze licht tanks (de « T 13 ») maar een aantal onderdelen bleef zich met de fiets verplaatsen.
Tijdens de schemeroorlog
Bij het begin van de oorlog en de mobilisatie van het Belgisch leger werd een tweede divisie Ardeense Jagers opgesteld o.l.v. generaal François Ley. Deze divisie ressorteerde onder het VIIe Legerkorps dat Namen moest verdedigen. De 1e divisie hing af van generaal Victor Descamps. Zij werd onderdeel van de « Groepering K », een gemengd detachement van Ardeense Jagers en gemotoriseedre cavalerie o.l.v. generaal Keyaerts - een discipel van Van Overstraeten. De opdracht bleef grosso modo die van de herfst 1936 : de opmars van de invaller vertragen door het uitvoeren van vernielingen (een 300-tal die de invalswegen onbruikbaar moesten maken...) en zich terugtrekken naar het noorden om de rivier tussen Namen en Luik te verdedigen. T.g.v. de neutraliteit was er geen enkele coördinatie voorzien met een eventueel ter hulp komend Frans leger. De echte gevechten zouden slechts aan de waterlopen beginnen (Maas en Albertkanaal) met versterking van de geallieerde garanten. Voor beide lichte en gemotoriseerde divisies echter zonder zware bewapening kan de opdracht gemakkelijk lijken, maar een en ander liep niet helemaal naar plan.

Originele legende : Belgisch leger 1940.

Collectie : Belgisch leger
Auteursrechten : CegeSoma
Originele legende : Ardeense jagers, s.d.
Dappere weerstand …en goede reputatie
Bij het ochtendkrieken van 10 mei 1940 verbrak een aanval van Duitse luchtlandingstroepen achter de linies bij Nives en Léglise ( « Operatie Niwi ») een deel van de verbindingen tussen de staf van de Ardeense Jagers te Neufchâteau en sommige afdelingen aan de grens in de buurt van Bodange (5e compagnie van het 1e AJ) en Chabrehez (3e compagnie van het 3e AJ). Het bevel om zich terug te trekken bereikte hen niet, de eenheden hielden stand …en ze verdedigden zich erg goed zodat de Duitse troepen op die namiddag van 10 mei uren werden tegengehouden . Maar deze onverwachte tegenstand vormde slechts een gevecht voor de eer met een tiental slachtoffers in Belgische rangen. In de nacht van 11 op 12 mei kwam het bevel tot algemene terugtocht ten noorden van de Maas. De gevolgen ervan waren dramatisch. Ten noorden van de rivier maakte de overhaaste ontruiming van de stellingen aan het Albertkanaal elke verdediging onmogelijk. De 1e divisie Ardeense Jagers moest zich meer naar het oosten, ten noorden van Namen hergroeperen maar werd bij die terugtrekking gehinderd door de voortijdige ontploffing van de bruggen en door de wanordelijke aftocht van de 3e infanteriedivisie naar Luik. De Jagers hergroepeerden zich te Belgrade en Temploux maar werden zwaar gebombardeerd door de Luftwaffe. Daarbij vielen een honderdtal doden. Een volgend terugtrekkingsbevel deed beide divisies in Vlaanderen belanden waar zij deelnamen aan de gevechten aan de Leie.
Ondanks de onzekerheid door het zich steeds verder terugtrekken, behielden beide divisies hun gevechtswaarde zowel in de streek van Deinze als van Vinkt. Tijdens de gevechten van 26-27 mei tussen de Ardeense Jagers en de Duitse 225e infanteriedivisie was het contrast met de omliggende eenheden (17e linieregiment, 4e infanteriedivisie,...) die zich vlug overgaven zo groot, dat de vijand de Jagers elite-eenheden noemde. Paradoxaal genoeg zou hun taaie weerstand die de Duitsers grote verliezen kostte, de Duitse troepen er in hun wraakzucht toe leiden zich tegen de burgerbevolking te keren die ervan verdacht werd sluipschutters te herbergen. Zowel te Vinkt als te Deinze kwam het tot een herhaling van de wreedheden van augustus 1914 met het neerschieten van ettelijke tientallen onschuldigen door de vijand.
Vechten tot het einde
De dag van de Belgische capitulatie, 28 mei 1940, waren de twee divisies Ardeense Jagers ongeveer de laatste eenheden die hun cohesie en « fighting spirit » behielden. Was dat het gevolg van hun korpsgeest, van de bijzonder goede leertijd of van hun de motorisering die hen al te grote vermoeidheid bespaarde? In elk geval heeft het korps vanaf mei 1940 in volle Belgische nederlaag een grote naam gemaakt...die het nog heeft.
Bibliografie
Lucien CHAMPION, La guerre du sanglier. Mai 1940. Les Chasseurs ardennais au combat, Bruxelles, Musin, 1977.
Georges HAUTECLER, Le combat de Chabrehez. 10 mai 1940 : Chasseurs ardennais contre Rommel, Bruxelles, MDN-Section historique, 1957.
Peter TAGHON, Vinkt, Meigem et Deinze : quand les légendes deviennent « vérités », dans Jours de Guerre, T. 5, Bruxelles, 1991, pp. 19-36.
Jean-Claude DELHEZ, Les Chasseurs ardennais. Debout sur la frontière, fidèles et courageux, Neufchâteau, Weyrich, 2015.