Na de invasie in mei 1940, weigert de Communistische Partij een standpunt in te nemen over het conflict. Maar vanaf de zomer 1941 gaan ze een genadeloze strijd aan met de bezetter en de collaborateurs. Bij de bevrijding zijn ze aanvankelijk voorstander van een strenge repressie, terwijl ze later een zekere vergevingsgezindheid ten toon spreiden voor kleine collaborateurs.
De Communistische Partij behoudt tot de lente van 1941 een zekere reserve tegenover de bezetter, getrouw aan de geest van het Molotov-Ribbentroppact van augustus 1939. Wanneer de Sovjet-Unie aangevallen wordt door de Duitse troepen op 22 juni 1941, beslissen ze om de sabotage te verhogen, met de bedoeling om de oorlogsmachine van de nazi’s te verzwakken en om een vrijheidsrevolutie voor te bereiden.
Vanaf 1940 staan ze vijandig tegenover collaborateurs. De partij valt hun bezittingen aan vanaf de herfst 1941. Vanaf de zomer 1942 worden ook personen aangevallen. Het geweld tegenover hen bereikt een hoogtepunt na de ontscheping van de geallieerden, vooral in Brussel en Wallonië, waar de Partij een grote aanhang heeft.
Na de bevrijding pleit de partij voor een snelle en genadeloze zuivering van al wie ze beschouwen als verraders of profiteurs van de oorlog. Maar beetje bij beetje maken ze daarna onderscheid tussen kleine en grote collaborateurs: volgens hen zijn de eersten het slachtoffer van een veel te strenge justitie terwijl de tweeden, die behoren tot de wereld van de meer gegoeden, het makkelijkst aan de repressie ontsnappen.
Gotovitch, José. Du Rouge Au Tricolore : Les Communistes Belges de 1939 à 1944 : Un Aspect de l’histoire de La Résistance En Belgique. Bruxelles: Labor, 1992.
Huyse, Luc, and Steven Dhondt. La Répression Des Collaborations 1942-1952 : Un Passé Toujours Présent. Bruxelles: CRISP, 1993.
Luyten, Dirk. Burgers Boven Elke Verdenking? Vervolging van Economische Collaboratie in België Na de Tweede Wereldoorlog. Brussel: VUB press, 1996.