Al van bij de invasie van de Duitse troepen, wordt Illegaal wapenbezit bestraft met de doodstraf. Nochtans toont de bezetter enige clementie tot begin 1942. De duidelijke opkomst van het verzet dwingt hem van dan af om dit misdrijf streng te bestraffen.
Omdat ze niet nodeloos een lijdzame bevolking voor het hoofd willen stoten, besluit de bezetter meermaals tijdens de eerste twee bezettingsjaren om niet al te streng op te treden tegen personen die illegale wapens in hun bezit hebben. De bezetter beseft dat het dikwijls gaat om een vergetelheid of dat men het verboden wapen niet gebruikt om hen te schaden.
De toename van het politieke geweld vanaf 1942, dwingt hen om meer en meer meedogenloos op te treden tegenover elke illegale wapenbezitter. In theorie is de bezetter alleen bevoegd voor de inbreuken die zijn belangen schaden. Maar hij heeft meer een meer de neiging om alle dossiers die met wapeninbreuken te maken hebben naar zich toe te trekken, in het nadeel van de Belgische justitie. De verdachten worden regelmatig geëxecuteerd, omdat ze ter dood veroordeeld zijn, ofwel gegijzeld zijn. Velen van hen zijn verzetslieden, maar sommigen zijn misdadigers van gemeenrecht of zelfs gewoon stropers.
Roden, Dimitri. “"In Naam van Het Duitse Volk!” Het Duitse Krijgsgerecht En de Openbare Orde in Bezet België (1940-1944).” Ph.D. Thesis, Universiteit Gent, 2015.