Over de hele oorlog beschouwd kan de bezetter zijn doodstraffen op drie manieren laten voltrekken: met de kogel, met de guillotine of met de strop.
Veruit de belangrijkste methode is het fusilleren: minstens 900 terdoodveroordeelden uit België en Noord-Frankrijk verschijnen in bezet gebied voor het vuurpeloton. Uitzondering op de regel zijn ter dood veroordeelde vrouwen: voor hen voorziet de Duitse wetgever de dood door onthoofding (Enthaupten), een straf die in principe alleen in het Duitse Rijk wordt voltrokken. Een terechtstelling in bezet gebied zou de vrouwen tot martelaren kunnen maken, iets wat de bezetter kost wat kost wil voorkomen.
De dood met de strop tot slot wordt geregeld door artikel 13 van het strafwetboek voor het Duitse Rijk uit 1871. De wetgever voorziet deze executiemethode voor burgers die de openbare veiligheid in gedrang hebben gebracht. In bezet België en Noord-Frankrijk laat de bezetter vooral verzetslui ophangen die zelf als dader betrokken zijn bij aanslagen tegen de Duitse Wehrmacht. Tussen mei 1943 en april 1944 belanden in totaal 50 verzetslui aan de galg: 23 in het fort van Breendonk, 17 in het kamp van Vught.
Roden, Dimitri. “"In Naam van Het Duitse Volk!” Het Duitse Krijgsgerecht En de Openbare Orde in Bezet België (1940-1944).” Ph.D. Thesis, Universiteit Gent, 2015.
Roden, Dimitri. “Van Aanhouding Tot Strafuitvoering. De Werking van
Het Duitse Gerechtelijke Apparaat in Bezet België En Noord‑Frankrijk
(1940-1944).” Cahiers d’Histoire Du Temps Présent/Bijdragen Tot de Eigentijdse Geschiedenis 22 (2010): 113–60.