De Belgische landbouw die sedert decennia in een diepgaande structurele crisis verkeerde, was op het einde van de dertiger jaren het zorgenkind geworden van de nationale economie. Nog slechts 17 % van de bevolking was er werkzaam. Het ging om een 320.000 bedrijven die dikwijls erg klein waren, behalve in Haspengouw en Waals Brabant . De economische crisis van 1929 had er natuurlijk ook geen goed aan gedaan. Eerst was de graanprijs ingestort, dan die van vlees en vee. Kortom, in 1939 overleefde het landelijke milieu zo’n beetje en de toekomst zag er niet rooskleurig uit.
Opnieuw in het middenpunt
De inval en de eerste weken van de bezetting zouden de verantwoordelijken voor het dagelijks overleven van het land , en in de eerste plaats het “College van secretarissen-generaal” , voor reusachtige problemen stellen. Tegelijkertijd zorgden de oorlog en de ravitaillering ervoor dat de landbouw opnieuw in het middenpunt van de belangstelling kwam te staan. Onverhoopt draaide dat uit op een herwaardering van het platteland zowel wat zijn “waarden” als wat zijn productie betrof.
Als gevolg van de Engelse blokkade , de Duitse opeisingen en de desorganisatie in de vervoersector kon België in de herfst 1940 eigenlijk een hongersnood verwachten. Op eigen middelen kon men niet echt rekenen: de binnenlandse productie dekte grosso modo 51 % van de behoeften, met een groot tekort voor broodgranen. De boterproductie was net toereikend, wat niet het geval was voor zetmeelrijke voedingsmiddelen, fruit, vis en margarine . Hier werden rationalisatie van de productie en rendementsoptimalisatie het ordewoord. De secretaris-generaal van landbouw, de katholieke Vlaamse technocraat Emile De Winter - met zijn voor de tijdsgeest typische dirigistische en corporatistische ideeën - richtte bij besluit van 27 augustus 1940 een “Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie” (N.L.V.C.) op als instrument om zijn politiek uit te voeren en een normatief kader te geven aan de plattelandsgemeenschap. De natuurlijke verdedigers van de boeren (Boerenbond en beroepsverenigingen) waren samen met parlementaire systeem al quasi weggevallen. Het hoeft dus niet te verwonderen dat de landbouwers de zaak al vlug slecht opnamen omdat het nieuwe organisme zich met alles bemoeide en sancties oplegde. Snel interpreteerden sommigen het trouwens als een poging tot etatisering door de bezetter.

Originele legende : Circulaire van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie
Omkadering van de sector

Originele legende : Circulaire van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie
Via de N.L.V.C. zou het departement van Landbouw vlug jaarprogramma’s opmaken voor het inzaaien en voor soorten gewassen, gebaseerd op regelmatige landbouwtellingen en in functie van de verwachte opbrengsten. Deze programma’s hadden als doel de aardappeloogst en die van broodgranen op te drijven. Het lokte heel wat tegenstand uit en om de zaken niet op de spits te drijven, was er beslist rekening te houden met de belangen van producenten van suikerbieten, vlas, gerst en witloof en men aarzelde ook lang de weiden om te ploegen. Dat zou een ernstige vergissing blijken. Een hectare weide voor slachtvee bracht inderdaad in theorie 300 kg vlees op, d.w.z. 600 000 calorieën of 7 maand nutritiënten voor één persoon. Maar een hectare suikerbieten leverde voor dezelfde periode nutritiënten op voor niet minder dan 24 personen. Het was pas in 1942-1943 dat de weiden echt in velden omgevormd werden en nog slechts a rato van 10 % (en 20 % in 1943-1944 …).
Elk jaar dienden de landbouwers aan de administratie in Brussel - ministerie van Landbouw en N.L.V.C. – hun zaaiplan voor te leggen dat ook gecontroleerd werd. Elke veeboer moest vanaf 19 augustus 1941 een precieze lijst van zijn runderen opmaken via een “stalkaart” die elk kenmerk van de dieren bevatte.
De “varkenskaart” bleef de varkenskwekers langer bespaard; zij werd pas verplicht in juni 1943. Zoals voor de runderen moest ze alle aan- en verkopen, ruilen, verdwijningen en afsterven van varkens vermelden. Zelfs een doodgewone aankoop van zaaigoed werd aartsmoeilijk: er waren vijf formulieren voor nodig.
Uiteindelijk werd het lidmaatschap van de N.L.V.C. vanaf 1941 verplicht voor de landbouwers; de bijdrage bedroeg 15 frank per boerderij plus 15 frank per bewerkte hectare. De “beschermelingen” van de Corporatie konden er niet mee lachen dat hen nu nog geld werd afgezet door zo’n moeial die ze niet gewenst hadden en die ze er op de koop toe van verdachten “verkocht te zijn aan de vijand”. In Wallonië sloot zich slechts een minderheid aan, in Vlaanderen een kleine (theoretische) meerderheid omdat de Corporatie er iets beter ingeplant leek .
Een georganiseerde reactie
Vanaf 1942, en vooral in Wallonië, kwam het meer en meer tot kleine obstructies tegen lokalen van de Corporatie of tegen haar meest actieve kaderleden. In 1943 evolueerde dat naar echte sabotage. Oogsten werden in brand gestoken, wat vooral grote boeren trof die op winst uit waren. Vanaf september 1943 waren er o.a. 226 branden in Brabant, 329 in Henegouwen, 468 in het Naamse, 251 in het Luikse , samen 1317 voor het hele land.
N.L.V.C.-functionarissen werden aangevallen, hun archieven verbrand, melkerijen die met de N.L.V.C. samenwerkten opgeblazen en geplunderd. Maar vooral de velden met koolzaad moesten het ontgelden. In augustus 1941 had Volk en Bodem, het tijdschrift van de N.L.V.C., aangeraden dit oliehoudend zaad massaal aan te planten omdat het een maximum aan olie per hectare zou opleveren (40 liter olie per 100 kg koolzaad). Waarschijnlijk omdat de gehate Corporatie propaganda maakte voor het product ontstond het - door “Radio België” vanuit Londen nog aangewakkerde - gerucht dat de Duitsers die te weinig olie hadden, het door de collaboratie zo geprezen koolzaad gingen opeisen. Tijdens de oogst 1943 sloeg de vlam in de pan. Groepen verzetslui of gewone boeren die zonder veel gevaar hun vaderlandsliefde wilden tonen, volgden de raad uit Londen en staken de velden koolzaad in brand … terwijl de olieopbrengst in werkelijkheid niet echt voor Wehrmacht bestemd was. Het resultaat bleek spectaculair. Eind september ’43 had Henegouwen maar 12 % van de verwachte productie geleverd, Namen 19 % en Luik 44,7 %. In 1944 zou ongeveer 90 % van de Waalse productie in rook opgaan. In Vlaanderen liep het niet zo’n vaart.

Collectie : Sipho
Originele legende : De koolzaadoogst
Eten in oorlogstijd was niet gemakkelijk
Voor de stedelijke bevolking was de bevoorrading snel een probleem geworden. De bezetter voerde bijna onmiddellijk de rantsoenering in. De beschikbare voedingsmiddelen dekten maar de helft van de dagelijkse behoeften en voor sommige producten was dat nog minder. Het werd de tijd van de “plantrekkers”: zich bevoorraden op het naburige platteland, bij verre familieleden of een groententuintje aanleggen in de stad… Tegelijkertijd bloeide de zwarte markt wat zou leiden tot een groot ongenoegen van de stadsbewoners ten aanzien van de boeren. Het gezinsbudget voor voeding bleef maar stijgen en zou in sommige families tot 70% van de inkomsten opslorpen. Kortom, eten werd een obsessie van alle dag en het voedsel was dan nog zelden van goede kwaliteit.
Bij de bevrijding verdween de N.L.V.C. . Ze had weliswaar voor een enorme papierwinkel gezorgd en ze strooide met boetes, maar men vergeet dat ze ondanks alles toch een hongersnood heeft weten te vermijden.

Collectie : Sipho
Originele legende : Niettegenstaande het verboden is worden de velden bezocht door plunderaars van elken leeftijd. [17/8/1944] [Frei gegeben durch zensur]

Collectie : Sipho
Originele legende : Aan de rand van Brussel, tijdens hun vrije tijd, bezoeken werknemers met hun families hun kleine cultuur en zorgen ze voor hen.
Bibliografie
Alain Colignon, "CNAA : l'agriculture en rangs d'oignon" in Jours gris/Jours de guerre, Bruxelles, Crédit communal, 1993.
Henau, Anne & Mark Van den Wijngaert, België Op de Bon: Rantsoenering En Voedselvoorziening Onder Duitse Bezetting 1940-1944, Leuven: Acco, 1986.