Toen de nederlaag in de zomer van 1940 schijnbaar de doodsteek had gegeven aan de parlementaire democratie op het Oude Continent, raakten - door het onverwachte verzet tegen de ambities van de nazi’s van het Verenigd Koninkrijk - sommige Belgische bannelingen in Londen overtuigd van de degelijkheid van het Britse regime. Meer dan één begint, uit bewondering voor de Britse “fighting spirit’, met belangstelling na te denken over een democratie naar Engels model. Het duurt dan ook niet lang eer in bij gematigd linkse bannelingen het idee circuleert van een België, bevrijd uit de Duitse greep en geregenereerd door een politieke reorganisatie die de oude verdeeldheid kan overstijgen. Dit idee van een “partij boven partijen”, in staat om structuurhervormingen op te leggen om de natiestaat te regenereren, is niet nieuw. Al rond 1936-1937 wensten de socialisten Spaak en De Man een “Nationale Unie” van centrum-links, die vrijzinnigen en christenen van goede wil zou verenigen, maar hun project slaagde niet. De ellende van de oorlog maakt het idee weer actueel, dit keer met een “travaillistische” toets, geholpen door de ballingschap in Londen aangezien het Britse “travaillisme’ het ideaal van een pragmatisch socialisme scheen te belichamen, dat meer bezig was met sociale vooruitgang dan met het veroveren van de macht.
Een lang rijpingsproces
Al in 1941 staat een “Avant-projet de pacte d’Union travailliste”, onder auspiciën van enkele christendemocraten en socialisten, op papier. Deze Union travailliste wordt geacht een einde te maken aan de confessionele tegenstellingen die de debatten hebben bevroren en de hervormingen hebben afgeremd. Daar de overheid verantwoordelijk gesteld wordt voor het welzijn en de volledige werkgelegenheid - de invloed van Keynes is overduidelijk aanwezig in deze tekst – is het “Avant-projet” bedoeld om, naast het herstel van de vrijheden en “de nationale onafhankelijkheid”, de economische activiteit te onttrekken aan de dominantie van het kapitaal en haar ten dienste te stellen van de gemeenschap – zelfs als dit een hervorming van de grondwet zou betekenen om de uitvoerende macht te versterken, om zo indien nodig hervormingen af te dwingen.
Deze algemene bepalingen krijgen een positieve respons bij de vertegenwoordigers van de christelijke syndicale organisaties alsook bij de socialist Jef Rens, op dat moment in Londen. In bezet België komen deze “travaillistische” tendensen ook tot uiting in de Luikse en Brusselse christendemocratische kringen, maar veel minder in Vlaanderen. In de Vurige Stede zijn het vooral de katholieke oud-minister Antoine Delfosse en zijn vrienden die het hoge woord voeren en veelvuldig oproepen richten aan de socialistische wereld. Als er al pogingen van deze zijde bestaan, dan worden ze onderdrukt op het geheim congres van Burnot-Rivière (september 1941) waar het er eerder om te doen is opnieuw aan te knopen bij de “grondbeginselen” van de socialistische doctrine. In deze optiek komt “l’accord travailliste” te gematigd over. In Londen stuiten nieuwe voorstellen in deze richting geformuleerd door Jef Rens (augustus 1942) op het verzet van Camille Huysmans. Het project wordt nochtans niet opgegeven en blijft zijn weg gaan in met katholiek links gelieerde Londense kringen, gedragen door Antoine Delfosse (die in 1942 naar Groot-Brittannië ging), Marc Delforge (ex-directeur van “Vers l’Avenir”, van Namen) en William Ugeux (Ex-directeur van de “XXème siècle”). Ook Paul Van Zeeland, oud-premier, ondersteunt discreet het project. Verzetslui die naar Londen gehaald zijn (Nicolas Monami van het Bevrijdingsleger en Marcel Grégoire van het Onafhankelijkheidsfront) blijven het project steunen, maar in de socialistische familie is er enige tegenkanting. Spaak heeft als vaardig strateeg al lang een grote bocht genomen. Alleen Jef Rens volhardt maar hij is meer en meer een geïsoleerde vrijschutter.

Auteursrechten : CegeSoma
Originele legende : Antoine Delfosse, Minister van Justitie en Voorlichting, s.d.
Een snel verstoorde geboorte

Originele legende : La Cité nouvelle, 3 oktober 1944

Originele legende : Cité nouvelle, 19 juni 1945
Vanaf de bevrijding worden er in de hoofdstad vergaderingen georganiseerd om af te tasten of een toenadering of zelfs een fusie tussen socialisten en welwillende christendemocraten in de schoot van een “travaillistische” groepering nog haalbaar is. Kardinaal Van Roey die een paar dagen eerder geraadpleegd werd maar niet weet welke kant hij moet kiezen, zegt niet ja of niet nee. De discussies leiden tot nergens toe. Een “Belgische Democratische Unie” (beter bekend onder de Franstalige naam Union Démocratique Belge – UDB) in de vorm van een “beweging” en niet van een “partij” ziet het licht op 24 september 1944. Deze beweging heeft drie advocaten met een uitgesproken christelijk verleden als spirituele vaders namelijk Antoine Delfosse (1898-1980) op dat moment Minister van Justitie, de Bruggeling Jacques Basyn (1901-1981) en de “Brusselaar” Marcel Grégoire (1907-1996). Deze “beweging” die zich eerder als denktank profileert dan als partij, wordt vooral verwelkomd in de links katholieke hoek, zoals La Cité nouvelle, La Revue nouvelle en het Luikse weekblad Forces nouvelles … Niet slecht, maar toch wat pover. En deze globale welwillendheid verdwijnt op korte tijd. Vanaf oktober ’44 richt het overgrote deel van de katholieke pers, die niet bepaald progressief te noemen is, zich op de “politieke eenheid van de katholieke wereld”. De zeer conservatieve Libre Belgique keert zich als eerste resoluut tegen de “udebisten” terwijl Marc Delforge, die na de confrontatie met de Belgische realiteit zelf terugkomt van zijn “travaillistische”neiging , en de lijn van Vers l’Avenir beetje bij beetje afstemt op die van La Libre Belgique. Al voor juni 1945, wanneer de structuren van de toekomstige unitaire en “gedeconfessionaliseerde” Parti Social Chrétien / Christelijke Volkspartij, , geleidelijk worden vastgelegd is het duidelijk dat de Vlaamse Christelijke vakbondskringen de UDB-afkeuren. Voor de Waalse Christelijke vakbond maakt het niet uit of ze voor of tegen zijn, zij zijn niet in de meerderheid in Wallonië. Tenslotte is de UDB voor de kerkelijke hiërarchie te links en zou ze antiklerikalen, socialisten en communisten in de kaart kunnen spelen door de krachten van “het Goede” te verdelen. De transformatie van de “Unie” tot partij op het congres van 16 en 17 juni 1945 verandert de zaak niet, integendeel. De socialisten, zelf geherstructureerd tot Belgische Socialistische Partij op 10 juni, doen de ultieme hoop op toenadering teniet door hun trouw aan het oude Charter van Quaregnon te bevestigen. Van die kant moet geen massale aanhang worden verwacht.
Regeringsdeelname
Vanaf juni 1945 blijft de Belgische Democratische Unie toch verder doen. 90 % van de leden en sympathisanten zijn christendemocraten. De partij beschouwt zich als nationaal, ook al komt 80 % van de leden uit Wallonië of Brussel … Naar klassiek model hebben ze een Nationaal Comité, een Nationaal Bureau voor het dagelijks bestuur en kiezen ze als voorzitter Antoine Delfosse, bijgestaan door Marcel Grégoire en de jonge Pierre Clerdent, ex-chef van het Bevrijdingsleger. Het algemeen secretariaat is in handen van Antoine Colens en Jean Nysthoven, propagandist van het C.S.C. en ex- politiek gevangene. In feite zijn een groot aantal kaderleden van de UDB verzetslui, hoofdzakelijk van het Geheim Leger of het Bevrijdingsleger en in mindere mate van het Onafhankelijkheidsfront. De grote lijnen van hun programma, dat nooit echt vastgelegd wordt op een ad-hoc congres, situeren zich eerder centrumlinks. Het programma eist “economische expansie en sociale vooruitgang”. Merkwaardig genoeg wordt deze jonge politieke formatie, die de electorale vuurproef nog niet doorstaan heeft en bijna geen parlementaire vertegenwoordiging heeft, om opportuniteitsredenen betrokken bij de onderhandelingen die uitmonden in de installatie van de regering Van Acker II, de “regering van het Verzet” die zetelt van 2 augustus 1945 tot 18 februari 1946. De UDB krijgt de twee portefeuilles die ze opeiste nl. Justitie (Marcel Grégoire) en Oorlogsschade (Jacques Basyn). Twee van hun notoire sympathisanten, Franz de Voghel en Adrien van den Branden de Reeth, krijgen de departementen Financiën en Oorlogsslachtoffers toevertrouwd. Bij deze verdeling van ministerposten, schittert Antoine Delfosse door zijn afwezigheid. Op dat moment smult de conservatieve pers namelijk van zijn brieven geschreven in 1940, die kunnen doorgaan voor een aanbod om deel te nemen aan de vorming van een autoritaire “koninklijke regering”. In deze context gaf hij er de voorkeur aan om niet op het toneel te verschijnen …

Originele legende : La Cité nouvelle 3 augustus 1945
Een veroordeling en … verkiezingen
Ondanks zijn intrinsieke zwakheden kan de UDB aan het begin van de herfst van 1945 hopen op voldoende tijd om een netwerk van getrouwen uit te bouwen in de schoot van de M.O.C. of “Rénovation Wallonne”. Maar er wordt hen een zware slag toegebracht op 26 oktober 1945. Die dag, op een studiedag van de Fédération des Femmes catholiques, geeft Kardinaal Van Roey, tot dan toe gehuld in een diep stilzwijgen, uiting aan “zijn diepe ergernis” ten aanzien van de politieke verdeeldheid van de christelijke wereld. En hij benadrukt de noodzaak voor de katholieken om in de strijd tegen de “antiklerikale machten” niet-in verspreide orde aan te treden, om een herhaling te vermijden van de rampzalige fout in 1936, toen de dissidentie van Rex de christelijke familie haar relatieve meerderheid in het Parlement deed verliezen. De verzoeningspogingen van Marcel Grégoire achteraf bij de Kardinaal leiden tot niets. Sterker nog, op 9 januari 1946, terwijl de UDB nog in opbouw is, worden de Kamers ontbonden en de verkiezingen vastgelegd op 17 februari. Ondanks de propaganda-inspanningen heeft de jonge partij slechts een duizendtal leden (500 midden 1945, 2637 (?) in maart 1946). Dat laat zich voelen in de haastig samengestelde lijsten. De formatie, die zonder ouvriëristisch te zijn zich toch beroept op de werknemerswereld, heeft moeite om daar te rekruteren; de UDB is hoofdzakelijk een partij van de intellectuele middenklasse en vrije beroepen. Hoewel de UDB “nationaal” wil zijn, is het wel duidelijk dat de vertegenwoordiging in Vlaanderen minimaal is.
.jpg)

Originele legende : La Cité nouvelle 19 februari 1945
Vergeefse moeite
Met aanvankelijk (en hoogstens) 6 of 7 (op 212) verwachte kamerzetels worstelt de UDB om haar stempel te drukken en heeft niet genoeg financiële middelen om de uitmuntendheid van haar ideeën en de kwaliteiten van haar kandidaten aan het publiek kenbaar te maken. De partij slaagt er niet in een bres te slaan in de drie traditionele politieke families (nog afgezien van de Communistische Partij van België) die zich krachtig gereconstrueerd hebben rond hun respectieve sociale netwerken. In deze constellatie is er geen plaats voor de UDB en in de campagne keert de PSC zich fel tegen de opdringerige nieuwkomer. Alleen La Cité nouvelle slooft zich uit om de UDB te ondersteunen, maar haar oplage daalt symptomatisch van 100.000 exemplaren eind ’44 naar minder dan 40.000 begin 1946 … Ondanks de mooie illusies zijn de militanten van de UDB stomverbaasd op 17 februari 1946, verkiezingsavond. Hun partij heeft maar 51.095 stemmen gekregen op de kamerlijsten, dus iets meer dan 2 % van het aantal kiesgerechtigden. De partij haalt maar 1 zetel in Waals Brabant (de ex-socialist Paul M.G. Lévy, ster van het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep) . Door het spel van de apparentering zijn er net iets te weinig stemmen voor een tweede zetel in het arrondissement Verviers. Ook al komt 60 % van de stemmen uit de Waalse arrondissementen en 26,5 % uit Vlaamse arrondissementen, het provinciaal ‘bastion’ situeert zich in Limburg waar de UDB er in slaagt om 6,17% van de kiezers te overtuigen. Elders wordt het een Waterloo : 4,42 % in de provincie Luik, 3,82 % in Luxemburg , 2,84 % in Henegouwen …
Deze magistrale ‘flop’ veroorzaakt een leegloop in de schoot van de UDB. Aan het einde van de maand geven drie leden van het Nationaal Bureau hun ontslag en de partij heeft geen voorzitter meer. De rest van de groep spat uiteen in de loop van de volgende maanden. Dit is het einde van het “travaillistische” experiment ,maar er komt nog een heropleving, vooral in de jaren ’60 met de ‘Rassemblement des Progressistes” …
Bibliografie
Jean-Claude WILLIAME, L’Union Démocratique Belge (U.D.B.) : essai de création « travailliste », Bruxelles, C.R.I.S.P., Courrier Hebdomadaire 743-744 de 1977.
David LEVAUX, Liège et l’Union Démocratique Belge, Liège, ULg., 2000 – 2001 (Mémoire de licence)
Wilfried BEERTEN, Le rêve travailliste en Belgique. Histoire de l’Union Démocratique Belge, Bruxelles, Vie Ouvrière, 1990.