Volgens zijn eigen historiek werd het “Bevrijdingsleger” eind 1940 opgericht op initiatief van Antoine Delfosse (1895-1980), toen minister van vervoer en P.T.T., die eigenlijk toevallig in België gebleven was omdat hij niet tijdig geëvacueerd was na de inval. Met verschillende kennissen uit zijn christen-democratisch netwerk (Joseph Fafchamps, René Wéra, Pierre Clerdent, Léon Servais,...), zou deze coming man van de katholieke linkerzijde een van de eerste grote verzetsgroepen tegen de vijand op poten hebben gezet. Deze versie moet enigszins genuanceerd worden. Er bestond rond de jaarwisseling 1940/41 wel degelijk een zekere verzetsgeest in de “christen-democratische” milieus in de brede zin van het woord , maar het ging nog niet om een echt gestructureerde organisatie. Deze kwam pas tot stand aan het einde van de lente 1941. Toen had La Vérité, een klein gestencild sluikblaadje dat sedert oktober 1940 verscheen en min of meer dezelfde idealen had , zich bij het ontluikende B.L. aangesloten. Op die manier kon de organisatie zijn stichtingsdatum een goed half jaar vervroegen.
Een christen-democratisch … “leger” ?
Op de typische manier van een “rechtse” verzetsgroep (zelfs al zag men zich zelf zo niet) vond het “B.L.” het gros van zijn leden aanvankelijk bij ex-militairen die de nederlaag van mei 1940 niet verwerkt hadden maar ook bij rijkswachters, gemeentepolitie en vooral – en dat was origineel – bij leden van vakbondsorganisaties en jeugdbewegingen uit christelijke hoek. Dat was zo overduidelijk dat veel tijdgenoten het “Bevrijdingsleger” gewoonweg beschouwden als de militante- en verzetsarm van de « Parti Démocrate Chrétien » in de provincie Luik (die was en bleef haar bastion). Misschien wat overdreven maar toch niet onjuist…
Naast de verspreiding van La Vérité (in 1942 even omgedoopt tot Le Courrier de la Meuse), een aantal kleine clandestiene inlichtingsoperaties en aanhoudend verzet tegen de collaboratievakbond UHGA, werkte het “B.L.” in de loop van 1941 vooral aan de opbouw van een militair apparaat waarvoor het beroep deed op een rijkswachtkolonel op rust, Charles Bartholomé. De regio Luik werd in twee sectoren opgedeeld o.l.v. resp. majoor Marcel Lantin en reserveluitenant Joseph Dawans. Verviers, de stad van de textielindustrie en bastion van de beweging , werd ook geleid door reserveofficieren, Jules Poncelet en Armand de Hagen. Geleidelijk werd het “B.L.” groter o.a. door de aansluiting in Luik-stad en Beyne-Heusay van kleine cellen van de Nationale Koningsgezinde Beweging die door de Duitse repressie van hun organisatie afgesneden waren. Het slaagde er zelfs in door te dringen tot het nabije Limburg en in 1942 het « Belgisch Vrijwilligerslegioen » op te slorpen dat ook progressief christelijk gezind was maar niet echt van de grond raakte. In februari 1942 werd een nieuwe belangrijke stap gezet: de groep slaagde erin de advocaat Nicolas Monami naar Groot-Brittannië te sturen om de regering Pierlot te contacteren en deze de nodige waarborgen te geven. Opdracht volbracht! Monami kwam terug naar België met instructies en geld … maar viel in handen van de Sipo-SD. Delfosse voelde zich nu bedreigd en slaagde er in de herfts 1942 ook in Londen te bereiken (hij zou er opnieuw minister worden in de ploeg Pierlot). Kolonel Barholomé die eveneens verdacht werd door de Duitse politiediensten moest een stap opzij zetten om zijn aanhouding te voorkomen.

Originele legende : La Vérité, nr 1, s.d. (1940)
Een tweede adem ?

Auteursrechten : Voorbehouden rechten
Originele legende : Pierre Clerdent, s;d.
Het verdwijnen van de grote leiders zorgde ervoor dat de jonge Pierre Clerdent (1909-2006), alias « Max », aan het hoofd van de organisatie kwam te staan. Joseph Dawans nam de militaire leiding over voor de hele provincie Luik. Het wisselen van de wacht deed de beweging niet echt kwaad; begin 1943 zou ze 1800 à 2000 man kunnen mobiliseren. Maar die getalsterkte bleef theorie door het ontbreken van wapens; dat probleem zou nooit opgelost raken, wat tijdens de bevrijdingsgevechten tragisch zou aflopen…
Maar de leden van het “B.L.” bleven niet bij de pakken zitten. Velen werkten ook voor andere groepen (Clarence, Nola, O.M.B.R. ). E. H. Emile Boufflette was actief in groepen die hulp verschaften aan werkweigeraars en joden (hij werd aangehouden en stierf in het concentratiekamp Dora); Joseph Fafchamps, A.C.V.-vakbondsverantwoordeliijke voor de metaalbewerkers, zette volop in op de strijd tegen de verplichte tewerkstelling. Vanaf april 1943 konden ze rekenen op de financiële steun van baron de Launoit die al te graag zijn politieke maagdelijkheid herwon na enkele onvoorzichtigheden in “Nieuwe Orde”-omgeving. Bovendien kwam het tot regelmatige contacten tussen het ” Leger van België” (het latere “Geheim Leger”) en het “Bevrijdingsleger”. Hun ideologische stellingnames waren weliswaar niet dezelfde maar de omstandigheden zorgden ervoor dat samenwerken niet onmogelijk was. In de lente van 1943 en wel op 20 april zou dit leiden tot een formele overeenkomst gesloten onder toeziend oog van de alombekende Walthère Dewé.
Samenwerking met het Geheim Leger
Het “B.L.” dat nog steeds contacten had met Londen ging dus voor een samenwerking met het Geheim Leger qua toekomstige militaire operaties. Na wat verwarring, enkele aanhoudingen … en onenigheden verklaarden Pierre Clerdent («B.L. ») en Jean del Marmol (« L.B. ») de overeenkomst op 21 oktober 1943 voor bindend. Het “Bevrijdingsleger” behield zijn eigen organisatorische structuren en zijn hiërarchie maar verbond zich ertoe op het terrein met zijn “grote broer” samen te werken. Het liet zelfs toe dat het Leger van België sommige van de kleine geïsoleerde afdelingen van het B.L. in Henegouwen en Namen de facto opslorpte. In ruil kwam de hele sector 1 van de zone V van het L.B./G.L. van Visé tot de as Luik-Aachen onder commando van Dawans en eind mei ’44 van majoor Demey.
Aan de vooravond van de landing telden de drie ondersectoren en de Mobiele groep op papier iets meer dan 800 man en dat alleen al in de provincie Luik die toch zijn bastion bleef. In de “Vurige stede” was de beweging erin geslaagd echte anti-vernielingsgroepjes te vormen die officiële gebouwen en precaire sites moesten beschermen. Ook stonden er eenheden voor ordehandhaving klaar , het geheel o.l.v. kolonel Bartholomé. In extremis kwam er nog een akkoord tot stand met de Patriottische milities van het Onafhankelijkheidsfront: ingrijpen in het stadscentrum was voorbehouden voor hen beiden. ’s Ochtends op 5 september 1944, aan de vooravond van de bevrijding van de Luikse regio, slaagde de afdeling “Spoormannen” van het “B.L.” erin de vernieling van het station Guillemins en zijn hoogspanningscabines te voorkomen. Maar de brand in de centrale van de P.T.T. in de rue de l’Université aangestoken door de wegtrekkende Duitsers kon niet meer geblust worden. Op 6 en 7 september slaagden dezelfde groepjes erin om zonder een schot te lossen verschillende nazi-dienstgebouwen in te nemen (de Duitsers waren er even voordien weggevlucht) en officiële gebouwen te bezetten. Tegelijkertijd hielpen ze ook hun kameraden van het “O.F.” op de rechteroever om de Chartreuse-kazerne te omsingelen waar een paar honderd « Landsers » en vrouwelijke hulpkrachten van de « Wehrmacht » zich verschanst hadden. Maar het was niet allemaal koek en ei tussen “B.L.” en “O.F.” : de inname van het paleis van de prins-bisschoppen waar de « Oberfeldkommandantur » zetelde en dat dus een bijzonder symbolische plaats was, leidde tot spanningen tussen de twee groepen zonder echter uit de hand te lopen. In de streek rond Luik liepen de aanvallen op vijandelijke eenheden in volle aftocht maar nog met aanzienlijke gevechtskracht soms minder goed af. Zo verloren een twintigtal leden van het “B.L.” te Rabosée en omstreken het leven door gebrek aan munitie en omkadering.
Zoals de meeste gewapende verzetsorganisaties stemde het Bevrijdingsleger erin toe zichzelf in november 1944 te ontbinden. Op politiek vlak ging het een van de belangrijkste bestanddelen vormen bij de oprichting van de Belgische Democratische Unie in 1944-1945. Maar de nieuwe groepering kon zich niet handhaven en verdween vlug.
Bibliografie
Guldenboek van de Belgische Weerstand, Brussel, 1948
Francis BALACE, Aspect de la résistance en province de Liège, dans Libération. Nos libertés retrouvées. La mémoire, Liège, Service des Affaires culturelles de la province de Liège, 1994, pp.75-101.