Na de capitulatie
Indien deze enorme groep in zijn geheel werd geïnterneerd, zou de toestand voor hun families bijzonder problematisch geworden zijn maar ook voor de economie en de functionering van het land in het algemeen. Het idee verdween vlug van tafel. Al snel na de capitulatie trokken 175.000 Belgische soldaten in een chaotische sfeer naar huis. Het leger kon een zekere cohesie bewaren, de bevelstructuur en de intendance functioneerden nog, wat verklaart dat de troepen niet totaal in de natuur verdwenen. Begin juni kreeg het overwonnen leger van de Duitsers het bevel zich te hergroeperen in de zone tussen het kanaal Gent-Terneuzen en het afleidingskanaal van de Leie. In dezelfde context volgde op 6 juni een Order 8855 met de eerste richtlijnen voor de “demobilisatie” die gebaseerd waren op een princiepsbeslissing van Hitler op 28 mei . Deze hield in dat alle mannen afkomstig van Eupen-Malmédy-Saint-Vith (regio die drie weken vroeger opnieuw door het Reich werd aangehecht) onmiddellijk moesten worden vrijgelaten terwijl de reservisten uit de Vlaamse provincies (Brussel uitgezonderd) eveneens naar hun families konden terugkeren. De Franstaligen (Walen en Brusselaars) moesten wel als krijgsgevangenen naar het Reich , behalve een aantal beroepscategorieën die onontbeerlijk waren voor de economie van het bezette land.
In een bijkomende nota zou Alexander von Falkenhausen, militair bevelhebber voor België en Noord-Frankrijk, de richtlijn van de Führer zeer pragmatisch interpreteren om de « Ruhe und Ordnung » te verzekeren die zijn administratie hard nodig had. Veel Franstaligen zouden aldus ontsnappen aan de gevangenschap: van rijkswachters, geneesheren, dierenartsen, ingenieurs en technici, werknemers van gas, water en electriciteit , bedienden van het openbaar ambt en van het openbaar vervoer tot landbouwarbeiders en mijnwerkers.
Naar Stalags en Oflags
Tussen 7 en 12 juni werd de actieve militairen van het Belgisch leger gehergroepeerd in het kamp Maria-ter-Heide (Brasschaat) en daarna geleidelijk met de trein naar Duitsland overgebracht in veewagons, maar ook te voet en zelfs met binnenvaartschepen via Nederlandse waterwegen. In het begin leek de bewaking nogal losjes maar het was geen plezierreisje en soms zelfs een tragedie. Zo raakte op 30 mei 1940 bij Willemstad een van die binnenvaartschepen - de Rhenus 127 – een Duitse mijn en kapseisde. Ettelijke tientallen “KG’s” (krijgsgevangenen) verdronken. Uiteindelijk kwamen er 225.000 soldaten aan in Duitsland die na een kort verblijf in een aantal transitkampen (Dortmund, Trier…) werden vastgezet in Stalags (soldaten en onderofficieren) en Oflags (officieren). Het waren eigenlijk grote basiskampen met houten barakken , een administratie, een ziekenboeg en enkele geïmproviseerde cellen. Ze vormden ook het reservoir voor de vele “arbeidscommando’s” (Arbeitskommandos) die meer en meer werden ingezet in de landbouw, de industrie, het handwerk en later voor het opruimen van de verwoestingen door de voortdurende geallieerde bombardementen.
Eerst werden de nieuw aangekomenen aan een zeker ritueel onderworpen. Vlamingen en Franstaligen kregen andere barakken toegewezen na in een stortbad te zijn geweest, gedesinfecteerd, kaalgeschoren, gefotografeerd en ingeënt tegen tyfus en pokken. Bovendien kregen ze een metalen identificatie-plaatje met in de administratie van het kamp een bijbehorende individuele steekkaart. Die bevatte een inschrijvingsnummer, een letter voor de nationaliteit en het nummer van het kamp. Elk kamp behoorde tot een specifieke militaire regio of Wehrkreis. Die onderverdeling besloeg het hele Reich van het nabije Rijnland tot het verre Oost-Pruisen (met de Stalags IA en IB). Per barak was er een “vertrouwensman” en de gevangenen moesten zich houden aan een streng reglement, weliswaar onder de conventies van Genève . Bij aankomst moesten ze een document ondertekenen dat ze geen contacten zouden hebben met Duitse vrouwen. Voor degenen die zich teveel verzetten of zouden pogen te ontsnappen, waren er de disciplinaire kampen Colditz en Lübeck of -erger- de strafkampen Rawa-Ruska of Kobierzyn in het Gouvernement-generaal Polen. De onverbeterlijke gevallen werden opgesloten in de vestingen Lemberg (Lviv) of Graudenz (Grudziądz).
« De Vlamingen bevoordelen »
Maar niet meer iedereen zat nog gevangen. Tussen augustus 1940 en maart 1941 mochten de Vlaamse krijgsgevangenen naar huis na verschenen te zijn voor “taalcommissies” waarin dikwijls flamingantische oud-aktivisten zetelden. De enen waren al minder streng dan de anderen. Maar deze selectie betrof niet de Nederlandstalige actieve militairen. Deze laatsten (2500 man) bleven achter de prikkeldraad. In april 1941 toen het werk van de taalcommissies beëindigd was, hadden 105.000 Vlaamse militairen kunnen terugkeren naar België terwijl hun Franstalige en Brusselse collega’s verder gevangen zaten. Toch kon een aantal ervan ook naar huis. Tussen maart 1941 en begin 1945 werden 12.960 zieken gerepatrieerd met hospitaaltreinen en op de 2.574 officieel geregistreerde ontsnappingspogingen lukten er toch 768 . Langs de andere kant overleden er 1.679 Belgische krijgsgevangenen in de kampen door ziekte, slechte behandeling of door geallieerde bombardementen.
De Waalse en Franstalige gevangenen vrijlaten?
In bezet België kwamen er verschillende reacties op de niet-vrijlating van de Waalse krijgsgevangenen. Tijdens zijn onderhoud met Hitler op 19 november 1940 had Leopold III het onderwerp tevergeefs aangesneden. Meer dan eens hadden de vrouwen zich gemobiliseerd en de terugkeer van de gevangenen geëist. In de lente 1942 nam een comité voor de vrijlating van de Waalse gevangenen (“ Comité d’Initiative pour la Libération des Prisonniers wallons”) het initiatief voor een grote petitie in alle Waalse gemeenten. De liefdadigheid moeide er zich ook mee (Winterhulp, Belgisch Rood kruis). De collaboratie interesseerde zich eveneens voor de gevangenen: misschien kon ze hen gebruiken voor de "Waals Legioen/Légion wallonne" ? Maar pogingen in die zin hadden zelden succes .
Op 1 september 1942 telde men 70.907 Belgische krijgsgevangenen in de kampen, wat op zich al aangaf dat België ongetwijfeld tot de vijanden van het Reich behoorde . Op het einde van de oorlog bleven er nog 64.608 Franstaligen ( 0,78 % van de bevolking) en 2.392 Vlamingen over (0,02 % van de Belgische bevolking en 0,05 % van de Nederlandstaligen).
Ter plekke in de kampen kwam een zekere vorm van (over)leven tot stand. Er werden een soort informele verenigingen opgericht. De problemen van bezet België werden ook hier besproken: houding van de koning, kritiek op de parlementaire democratie , toekomst van het land... Er werden cursussen en culturele en sportieve activiteiten georganiseerd. Gelijkgestemden vonden zich. Er werden pakjes en brieven opgestuurd. In maart 1942 werd te Brussel zelfs een propagandatentoonstelling georganiseerd ; ook verschillende Waalse steden deden dat. Er werden werken van Belgische krijgsgevangenen getoond.
Lente 1945: de terugkeer
Op 26 maart 1945 kwam een eerste groep krijgsgevangenen aan te Brussel. In principe was deze opdracht toevertrouwd aan het Belgische Commissariaat voor Repatriëring, een dienst die in juni 1944 op initiatief van de Belgische regering te Londen werd opgericht . De krijgsgevangenen vormden maar een van de categorieën die onder de bevoegdheid van het Commissariaat vielen. In dit geval werd ook samengewerkt met de Dienst Krijgsgevangenen van het ministerie van Landsverdediging. In concreto in Duitsland waren het de Geallieerden die de zaken in handen hadden. Naargelang het geval kon de context dus erg verschillen. Sommige KG’s moesten lange dagmarsen afleggen, anderen begonnen er individueel aan. De terugkeer verliep zeer geleidelijk en met alle mogelijke middelen. Maar voor de Geallieerden was één ding duidelijk: de terugkeer mocht de opmars van hun troepen niet hinderen. Sommige krijgsgevangen werden trouwens ingezet als werkkracht in de geallieerde legers.
Eind december 1945 was de grote meerderheid van de Belgische krijgsgevangenen – 64.615 – teruggekeerd ondanks de nog problematische toestand in de zone bezet door de Sovjetunie. Opnieuw thuis vonden de gevangenen hun familie terug, een vrouw, opgegroeide kinderen. Soms waren naasten verdwenen. Dit leven hervatten was niet altijd makkelijk. Dat gold ook voor de samenleving die uiteraard erg veranderd was. De oud-krijgsgevangenen kregen verschillende materiële voordelen maar ze beschouwden dit als onvoldoende compensatie voor vijf lange jaren gevangenschap. In februari 1947 betoogden een 60.000 ex-gevangenen in Brussel om een statuut te eisen. Bij wet van 18 augustus 1947 zou dit hen worden toegekend.
Bibliografie
Les Combattants de 40. Hommage de la Wallonie aux Prisonniers de Guerre, Charleroi, Institut Jules Destrée, 1995.
Alain COLIGNON, « Une libération différée : ‘Nos prisonniers’, un enjeu politique », dans Jours de Guerre, n° 22-24, 2001, pp. 232-255.
Luc De VOS en Jean-Pierre DESCAN, "De taalverhoudingen bij de Belgische Krijgsgevangenen tijdens de Tweede Wereldoorlog", Wetenschappelijke Tijdingen 1989; nr. 4, p. 239-251.
Éric SIMON, « Les prisonniers de guerre belges en Allemagne », dans Bulletin du C.L.H.A.M., juillet-septembre 2009, pp. 25-38.
Françoise SOTTIAU, « La libération des prisonniers de guerre et le retour au pays », Jours de Guerre, n° 22-24, 2001, pp. 257-279.
Filip STRUBBE, Inventaris van het archief van het Hoger Commando der Krijgsgevangenenkampen afkomstig van het Ministerie van Economische
Zaken 1945-1950 (vnl. 1945-1948), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2010. - 37 p.
Robert WIELS, Ontsnappingspogingen van Belgische krijgsgevangenen 1940-1945, Brussel : Koninklijke Militaire School, 1967