Het 20ste Jodentransport dat op 19 april 1943 vertrekt uit het verzamelkamp in de Mechelse Dossin Kazerne, is uniek in Europa. Het is het enige Jodentransport dat ooit door het verzet tot stilstand is gebracht. Recent onderzoek uit 2023 brengt nieuwe feiten aan het licht over wat er gebeurde en over de plaats van stilstand.
Een uitzonderlijk transport
Het 20ste Jodentransport kent ditmaal een lange voorbereidingstijd. Veel Joden zijn intussen ondergedoken zodat grootschalige razzia’s niet meer kunnen. Maandenlang raakt men niet aan het vereiste quota voor het transport. De beveiliging is ditmaal ook sterk opgedreven, omdat bij de vorige transporten veel Joden ontsnapten. Extra Duitse militairen en Vlaamse SS-leden zullen vanaf nu de normale wachters van de Duitse Schutzpolizei versterken. Het 20ste transport is ook het eerste Jodentransport dat goederenwagens gebruikt in plaats van de reizigersrijtuigen uit de derde klasse. Ontsnappen uit een afgesloten goederenwagen is veel moeilijker. Een andere veiligheidsmaatregel is dat het vertrek nu plaatsvindt in de late avond. En er is nog een specifiek kenmerk: er zijn ditmaal veel Joodse partizanen – verzetsmensen dus – aanwezig in het transport.
Wat ook opvalt, is de ongewone route van het transport. Tot nu toe is de geprefereerde route van de Jodentransporten uit Mechelen via Leuven naar Luik en zo naar de Duitse stad Aken. Het 20ste konvooi neemt echter een langere route over kleinere spoorlijnen om via Tongeren te rijden. Mogelijk willen de Duitsers de drukke regio rond Luik vermijden.
Wanneer begin 1943 de geruchten over de uitroeiing van Joden toenemen, rijpt ook binnen de verzetsorganisatie Joods Verdedigingscomité het idee om een transport te saboteren. Een van de sterkhouders is Jospa Hertz (of Ghert), een communistische Jood en een leidende figuur van het Joods Verdedigingscomité. Hij vangt echter bot bij de Gewapende Partizanen en de Groep G. Deze in sabotages gespecialiseerde verzetsgroepen vinden de actie te risicovol en weigeren mee te werken. Drie jonge verzetsmensen gaan op eigen houtje met de actie door: Youra Livchitz, Jean Franklemon en Robert Maistriau. Livchitz neemt de leiding op zich en tekent het plan uit. Het plan is eenvoudig: de trein zal worden gestopt met een rode lamp die een stopsein simuleert. Livchitz houdt zich verborgen met zijn pistool en zal zorgen voor dekking, terwijl de twee anderen aan beide kanten de deuren van de wagens zullen openen.
De treinrit en de stilstand
Over wat er concreet gebeurt, bestaan tegenstrijdige getuigenissen. Wij baseren ons in hoofdzaak op het Bijzonder Ongevalsverslag dat in 2023 in de archieven van de NMBS werd ontdekt. Het 20ste Jodentransport vertrekt uit Mechelen om 22.40 uur met als machinist August Buvens, stoker Dessent en hoofdwachter Emiel Cammaerts van Muizen. Machinist Buvens stopt om 23.46 uur op ongeveer 50 meter van het valse rode stopsein. Hij ziet een man die eerst aan de rechterkant naast en dan tussen de sporen loopt. Daarna hoort hij meteen schoten. Het plan van de drie verzetsmannen botst immers meteen op een obstakel: voor het eerst bevindt een deel van de gewapende escorte zich vooraan het treinstel. Er ontstaat een vuurgevecht maar de Duitse bewakers die er wellicht van uit gaan dat ze te maken hebben met een groter commando.
De machinist en de stoker verbergen zich in de opslagruimte voor kolen achter de locomotief. Verzetsman Franklemon heeft intussen pech: hij raakt volgens zijn eigen naoorlogse verklaringen verwikkeld in een lijf-aan-lijfgevecht met een Duitse wachter. Hij moet vluchten zonder dat hij een wagen kan openen. Maistriau kan met een tang wel een wagen openen, waaruit zeventien mensen ontsnappen. Wanneer hij een tweede wagen probeert te openen, wordt op hem gevuurd en vlucht hij. De drie verzetslui delen bankbiljetten uit aan de zeventien ontsnapten, geld dat ze ontvingen van het Joods Verdedigingscomité.
Hoogstwaarschijnlijk schieten de Duitse wachters het rode licht bij het spoor vervolgens stuk (hoewel er een tegenstrijdige getuigenis hierover bestaat). Wanneer Buvens de trein weer in beweging wil zetten, wordt er volgens het ongevalsverslag opnieuw gevuurd. Buvens houdt meteen weer halt, maar de Duitse hoofdwachter beveelt hem om door te rijden. Dat doet Buvens: de eerste kilometer heel traag en ‘op het zicht’ en daarna weer met normale snelheid. De stilstand heeft ongeveer 20 minuten geduurd. Daarmee zijn de ontsnappingen echter nog niet voorbij. Een deel van de Joodse partizanen zitten dankzij een vervalste transportlijst opgemaakt door typiste Eva Fastag van de Dossin Kazerne samen in één wagen (de ‘wagen van de weerstand’). Zodra de trein weer rijdt, nemen deze Partizanen (en mensen uit andere wagens) verborgen gereedschappen tevoorschijn en forceren ze de deuren. Zo zullen nog tientallen andere Joden uit de rijdende wagens springen. In totaal ontsnappen 236 Joden, waarvan er 90 opnieuw worden aangehouden en 26 worden gedood. Het is immers volle maan die nacht en dus relatief gemakkelijk voor de Duitse wachters om doelwitten te raken. Vanaf Tienen neemt machinist Albert Dumon het over van Buvens, omdat men volgens de verklaring van Dumon overschakelt naar dubbel tractie, waarbij de locomotief door twee minder krachtige locomotieven wordt vervangen.
Naar eigen zeggen rijdt Dumon bewust trager om mensen de kans te geven te ontsnappen, hoewel dat moeilijk te controleren is. Hij beweert ook dat diverse seinen gesaboteerd zijn en dat de trein daardoor ongeveer 30 minuten stilstand heeft in Borgloon, wat overeenkomt met de getuigenissen van enkele overlevende Joden (die natuurlijk niet kunnen weten waar ze zich bevinden). Dumon rijdt tot Tongeren en wordt daar door een onbekende machinist vervangen.
De trein rijdt na Tongeren via Visé tot Herbesthal. Deze laatste gemeente in het geannexeerde gebied van Eupen-Malmedy is op dat moment een belangrijk grensstation, onder meer voor de wissel van locomotieven. Hier wordt het Belgische personeel waarschijnlijk afgelost door Duits treinpersoneel.
Getuigenissen van slachtoffers
Eén van de mensen die ontsnapt is de op dat moment elfjarige jarige Simon Gronowski. Aangemoedigd door zijn moeder, waagt hij de sprong tussen Sint-Truiden en Tongeren, vlak bij Kuttekoven. Zijn moeder blijft achter: ‘Ik heb gesprongen omdat ik mijn moeder gehoorzaamde (…). Als ik had geweten dat mijn moeder niet zou springen, zou ik ook niet gesprongen hebben’. Gronowski heeft geluk: hij wordt geholpen door een politieman in Berlingen, die hem helpt de trein naar Brussel te nemen.
Ook Félix Lipszyc, een Poolse Jood, maakt deel uit van het 20ste konvooi. Hij vertelt dat de kampbewakers bij vertrek vlaggetjes uitdelen met de dreiging dat als iemand uit een wagen ontsnapt, alle inzittenden van die wagen worden geëxecuteerd. Het is een perverse manier om de slachtoffers deel te maken van het deportatieproces. Een andere overlevende van het konvooi, Régine Krochmal, bevestigt dat oudere mensen geen risico wilden nemen en dreigden de vlaggetjes uit de raampjes te steken. Zij kan de houten tralies van haar wagen forceren en springt bij een stilstand van de trein. Een andere gedeporteerde van het 20ste konvooi is de in maart 1943 gearresteerde Markus Wiesenfeld. Na de bevrijding getuigt hij dat ze vertrekken met de boodschap dat ze moeten werken in het oosten. Hij heeft een koevoet meegesmokkeld uit de Dossin Kazerne en kan zo onstnappen.
Veel slachtoffers wagen de sprong en worden onder vuur genomen. De spoorlijn tussen Leuven en Tienen ligt die nacht bezaaid met lijken. Een ‘bijzonder ongevalsverslag’ door de stationschef van Korbeek-Lo op 27 april 1943 zegt: ‘Na den doortocht van den trein werden zoowat overal lijken langs het spoor gevonden, o.m. te Korbeek-Loo, waar een vrouwenlijk werd aangetroffen (…)’. Een blokwachter van het station van Korbeek-Lo getuigde hoe geweerschoten de passage van het 20ste konvooi vergezelden: ‘Ik heb dan den blokwachter van Lovenjoel verwittigd dat hij voorzichtig moest zijn bij doorrit van den trein’.
Zowel de verzetsactie als de vele pogingen van slachtoffers om uit de trein te springen, tonen aan dat de bereidheid om met gevaar voor eigen leven te vluchten sterk is gestegen. Het wijst erop dat de geruchten over een mogelijke fatale eindbestemming intussen ruimer verspreid zijn, wat enkele partizanen na de bevrijding bevestigen. Chaja Wajcblum die op dit transport zit, verklaart na de oorlog: ‘Er werd ons niet openlijk gezegd dat wij ter dood veroordeeld waren, maar wij waren er allen van overtuigd dat wij gingen sterven’.
Een fout geplaatst herdenkingsmonument?
De sabotageactie tegen het 20ste Jodentransport heeft een groot symbolisch belang in onze collectieve herinnering, verbonden aan Boortmeerbeek, waar een herdenkingsmonument de herinnering levend houdt. Toch toont het recente onderzoek aan dat de trein hoogstwaarschijnlijk niet op die plaats in Boortmeerbeek stilstond maar enkele kilometers verder. Volgens het bijzonder ongevalsverslag bevond het rode licht zich ‘nabij het verwittigingssein van blok 26 Hambosch’. Het bijzonder ongevalsverslag zelf bevat bovendien een situatieschets, die de trein heel precies lokaliseert tussen de blokpost van Wespelaar-Tildonk en Hambos. Dat is enkele kilometers verder dan het huidige herdenkingsmonument in Boortmeerbeek. Een nauwkeurige analyse van de naoorlogse getuigenissen toont aan dat eigenlijk nergens de precieze plek van stilstand wordt aangeduid.
Slopmerkingen
Deze actie legt de moeilijkheden van het saboteren en tegenhouden van een deportatietrein bloot. De Gewapende Partizanen, de Groep G en eerder ook al de Mouvement National Belge oordelen dat dit soort acties te gevaarlijk is. De drie verzetsleden overleven waarschijnlijk enkel omdat de Duitsers veronderstellen dat zij een groter partizanencommando voor zich hebben. De drie verzetsmensen kunnen zelf zeventien slachtoffers bevrijden. Elk gered slachtoffer is natuurlijk een succes, maar het relatief beperkte aantal toont wel hoe moeilijk het is onder Duits vuur treinwagens te openen om grote hoeveelheden mensen te laten ontsnappen.
De tweede opmerking betreft het Belgische personeel. De machinist Dumon wordt in 1976 ondervraagd over zijn rol bij het transport. Op dat moment wordt hij bijna nog in een verzetscontext geplaatst. Relevantere vragen (waarom werd hij gekozen voor een opdracht waarvoor de Duitsers ‘absoluut betrouwbaar’ personeel nodig hadden, voerde hij meer van dit soort opdrachten uit, kon hij deze opdrachten niet weigeren, bestond er een groep van zogenaamd ‘betrouwbare’ machinisten voor dit soort opdrachten?) worden helemaal niet gesteld. Het illustreert dat zelfs in 1976 nog altijd geen bewustzijn aanwezig is om eventuele verantwoordelijkheden van het Belgische personeel te problematiseren.
Bibliografie
Laurence Schram, Dossin. Wachtkamer van Auschwitz, Brussel, 2018.
Marc Michiels en Mark van den Wijngaert, Het XXste transport naar Auschwitz. Ongelijke strijd op leven en dood, Antwerpen, 2019.
Weyssow Daniel, Struyven Jo & Baumann Roland, Paysages d'évasion du XXe convois, Brussel, 2023.
Nico Wouters, Bezet Bedrijf. De oorlogsgeschiedenis van de NMBS - Le rail belge sous l'Occupation, La SNCB face à son passé de guerre, Tielt-Bruxelles, 2023/2024.