Met de verordening over de “Ausübung öffentlicher Tätigkeit” (“Uitoefening van openbare bedrijvigheid”), geeft de bezetter zich het recht Belgische publieke gezagdragers een volledig ‘ambtsverbod’ te geven. Het is een ernstige inbreuk op de Belgische bestuurlijke en politieke autonomie.
Een verregaande, slinkse verordening
Op 18 juli 1940 (gepubliceerd op 25 juli) vaardigt de Duitse overheid de verordening op de “Ausübung öffentlicher Tätigkeit” (“Uitoefening van openbare bedrijvigheid”) uit. De verordening geldt enkel voor België en dus niet voor Noord-Frankrijk. De verordening stelt dat alle Belgische gezagdragers die in mei 1940 uit het land zijn gevlucht, hun functies bij hun terugkeer enkel met de toestemming (‘Genehmigung’) van de Duitse overheid mogen heropnemen. De verordening is opgesteld in termen van ‘openbare orde en rust’, een opzettelijke verwijzing naar de Conventie van Den Haag. De verordening verwijst vooral naar de postverlating: de bezetter wil naar eigen zeggen haar veto kunnen stellen tegen een terugkeer van de regering-Pierlot.
De echte essentie van de verordening zit echter in de staart. In paragraaf 2 van artikel 3 wordt wat achteloos geschreven dat de Duitse overheid zich ook het recht toekent elke andere Belgische gezagdrager (die dus niet betrokken was bij de postverlating) de uitoefening van elk openbaar ambt te ontzeggen. Dat breidt het toepassingsgebied aanzienlijk uit. De Genehmigung zal niet enkel positief toegekend worden, maar ook negatief kunnen ingetrokken worden. De Duitsers kunnen nu in principe elke Belgische gezagdrager een ‘ambtsverbod’ opleggen. Dat geeft hun een totale macht over de samenstelling van Belgische publieke overheden. Er komt geen reactie: wellicht worden de implicaties van deze Duitse verordening op dat moment nog niet correct ingeschat.
Een eerste belangrijke toepassing van deze verordening is het ambtsverbod begin augustus tegen secretaris-generaal Jean Snoy et d’Oppeurs van Economie, die het land op bevel van de regering had verlaten. De verordening zal tijdens de bezetting massaal worden toegepast, om alle tegenstanders in gezagsfuncties te ‘neutraliseren’. Een ambtsverbod betrof de persoon en niet een functie: de betrokkene mocht dus geen enkele publieke gezagsfunctie meer opnemen. De voorafgaande Duitse toestemming is ook nodig voor elke nieuwe benoeming.

Originele legende : Verordening inzake het uitoefenen eener openbare bedrijvigheid in België van 18 juli 1940)
Verdere verstrenging
De verordening van 18 juli 1940 wordt geconcretiseerd met een omzendbrief op 5 augustus 1940 en bijkomende verordeningen van 19 september 1940 en 20 november 1942. Op 21 april 1941 specifieert de Brusselse Stadtkommissar Hahn dat Belgische gezagdragers met een ambtsverbod niet ‘tijdelijk’ verhinderd zijn maar permanent op rust gesteld zijn.
Op 18 januari 1943 wordt de ‘opzegvergoeding’ voor de betrokken mensen ook ingetrokken. Het sluitstuk is de Duitse verordening van 23 mei 1944, die oplegt dat geen enkele Belgische gezagdrager zijn ambt mag neerleggen zonder de toestemming van de Duitse overheid. Aan het einde van de bezetting zijn bestuursfuncties zo lastig geworden, dat de situatie omgekeerd is. Terwijl de Duitse Genehmigung in 1941 een instrument was om mensen weg te zuiveren wordt het in 1944 een instrument om mensen in bestuursfuncties letterlijk vast te zetten.
Bibliografie
Nico WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40/44: Lokaal Bestuur en Collaboratie in België, Tielt, Lannoo Uitgeverij, 2004.