België in oorlog / Artikels

Oorlogsburgemeesters

Thema - Collaboratie - Bezetting

Auteur : Wouters Nico (Instelling : CegeSoma)

De term die wordt gebruikt om collaborerende burgemeesters aan te duiden die tijdens de bezetting worden benoemd. Oorlogsburgemeesters vormen geen homogene groep: ze gaan van gematigd tot zeer radicaal. Tijdens de Duitse bezetting vormen ze een hoeksteen van de poging tot machtsgreep van vooral het Vlaams Nationaal Verbond en Rex. Na de bevrijding, vormen ze de basis van een invloedrijke en duurzame collectieve beeldvorming in Vlaanderen.

De burgemeester in 1940

De burgemeester heeft in het Belgische bestel een groot gezag en legitimiteit. Als verkozen lid van de gemeenteraad vertegenwoordigt hij vooral de lokale belangen, met bevoegdheden in het voorzitten van het college van burgemeesters en schepenen, van de gemeentepolitie (preventieve ordehandhaving), het bemiddelen tussen sociale groepen, het vertegenwoordigen van de gemeente en het onderhandelen met het centrale niveau. Veel burgemeesters zetelen in 1940 ook als provincieraadslid of volksvertegenwoordiger. In 1940 is de generatie van na 1918 nog aan de macht en is de gemiddelde leeftijd van burgemeesters hoog. Als we de bekende gegevens voor Vlaanderen extrapoleren, is 51,5% van de burgemeesters in Vlaanderen ouder dan 55 jaar. Vooral grotere steden hebben oudere burgemeesters (Jef van de Meulebroeck van Brussel: 64 jaar, Kamiel Huysmans van Antwerpen: 69 jaar, Joseph Bologne uit Luik, 69 jaar).

Deels vanuit de herinnering aan de Duitse inval in 1914, vlucht ongeveer één derde van alle Belgische burgemeesters na 10 mei 1940 (Burgerlijk Mobilisatieboekje) (Postverlating). Daarom start de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken in 1940 een onderzoekscommissie die geval per geval moet onderzoeken. De Duitse bezetter vaardigt in dit verband ook de Verordening op de openbare bedrijvigheid uit (18 juli 1940). Conform het protocol van 12 juni 1940, zou de Duitse bezetter toch autonomie van het Belgische bestuur moeten respecteren. Dat blijkt later een inschattingsfout. In heel wat gemeenten springen lokale VNV-afdelingsleiders, -schepenen of gemeenteraadsleden in een lokaal bestuursvacuüm. Ze denken dat die spontane machtsovername zal worden bekrachtigd door de bezetter. Dat laatste gebeurt niet: de bezetter wenst continuïteit. Binnenlandse Zaken zal de lokale bestuurssituaties ‘regulariseren’ en de normale opvolgingsregels van de gemeentewet toepassen. De sanctionering van postverlating is daarom geen directe voorbode op de latere machtsgreep van collaborerende partijen. De grote meerderheid van burgemeesters wordt in functie hersteld. In december 1940 zijn 723 burgemeesters voor de Belgische onderzoekscommissie verschenen, waarvan er 71 worden ontslagen en 378 zonder enige sanctie vrijuit gaan. In Vlaanderen zullen in totaal 5% van de burgemeesters wegens postverlating worden ontslagen. Van een grote politieke zuivering is in 1940 nog geen sprake.

12_bologne_joseph_1932-1946.jpg
Instelling : Archief Belgische Senaat
Auteursrecht : Voorbehouden Rechten
Oorspronkelijke legende : Joseph Bologne. Biografisch dossier nr. 894

De campagne en machtsgreep van het VNV en Rex

verordnungsblatt-8-3-1941(2).png
Instelling : Cegesoma/Rijksarchief
Oorspronkelijke legende : Verordnungsblatt 8 3 1941
tabel-provincies.png

Dat er massaal collaborerende burgemeesters worden benoemd, is eigenlijk in 1940 niet de bedoeling van de bezetter. Een collaborerende machtsgreep is dus niet het gevolg van een Duitse Flamenpolitik in 1940, zoals vaak in literatuur wordt beweerd. Integendeel, het is het gevolg van de bezettingsontwikkeling en het samenspel van drie factoren: 1) de falende voedselvoorziening 2), de agency van het Vlaams Nationaal Verbond, en 3) de weigerig van de secretaris-generaal Jean Vossen om de gemeentewet fundamenteel te hervormen. Dit leidt tot de Duitse Ouderdomsverordening en de benoeming van Gerard Romsée op Binnenlandse Zaken.

Tussen mei-oktober 1940 circuleren tal van plannen voor autoritaire hervormingen van het lokale bestuur. Wanneer in november 1940 blijkt dat de Belgische secretarissen-generaal het lokale bestel niet fundamenteel willen hervormen, groeit een conflict met de bezetter waar het VNV en Rex op inspelen. Vooral het VNV lanceert vanaf de zomer van 1940 al een succesvolle campagne die inspeelt op de negatieve appreciatie door de Duitse bezetter van het Belgische lokale bestuur. De haperende voedselvoorziening biedt het VNV (en later Rex) de concrete opening. De Duitse bezetter interpreteert dit als bewijs van de onwil of incompetentie van steden en gemeenten. Het VNV overtuigt de Duitsers eind 1940 dat het in hun belang zou zijn partijbenoemingen te steunen. Het gebrek aan politieke legitimiteit is met het gebrek aan organisatorische slagkracht één van de verklaringen waarom de lokale machtsgreep van Rex pas later start. Rex moet in 1940 bijna van de grond af worden heropgebouwd.

Het aantreden van een nieuwe, collaborerende bestuurselite betekent een substantiële verjonging. Dat is logisch, gezien de toepassing van de Duitse ouderdomsverordening. Ook het socio-economische profiel wijzigt. Dankzij het onderzoek van Petra Gunst hebben we een precies beeld voor West-Vlaanderen: het aantal landbouwers daalde vergeleken met 1938 tijdens de bezetting van 41,5% naar 28,5% en het aantal eigenaars daalde van 15,8% naar 3,4%. Het aandeel van de kleine zelfstandigen en ambachtslui steeg van 17,8% in 1940 naar 28,5% tijdens de bezetting en het aantal bedienden steeg van 5,2% naar 14,6%. Ook het aandeel van de arbeiders steeg (van 1,2% naar 6,2%). De groep onder de 45 jaar steeg van 21,4% naar 55,8%. Voor Vlaanderen is het beeld in grote lijnen gelijk, met diverse regionale verschillen. In Franstalig België is dat vooralsnog moeilijker te bepalen, omdat Rex-burgemeesters een meer heterogeen profiel hadden.


Hoeveel?

Het precieze aantal collaborerende burgemeesters is niet eenvoudig te bepalen. Gebaseerd op diverse bronnen (Oorlogsburgemeesters : benoemingscijfers) komen we voor Vlaanderen uit op gemiddeld 56% collaborerende burgemeesters van de nieuwbenoemde burgemeesters en in Wallonië op gemiddeld 13,2% collaborateurs bij de nieuwbenoemde burgemeesters (met grote regionale verschillen : Luxemburg 4,2%, Henegouwen 26%). De provincie Brabant is hier niet bij gerekend. Hierbij wel twee opmerkingen: a) de Grootstedelijke agglomeraties maken dat tientallen burgemeesters verdwijnen en slechts één burgemeesters wordt benoemd, dus dit percentage gebaseerd op het aantal vooroorlogse gemeenten moet de facto omhoog getrokken worden, en b) vooral de grotere gemeenten en steden (zoals de grootstedelijke agglomeraties) worden bestuurd door collaborateurs. In Vlaanderen wordt dus een grote meerderheid van de bevolking bestuurd door een collaborerende oorlogsburgemeester.

Goed bestuur: tussen propaganda en realiteit

Het VNV en Rex legitimeren hun machtsovername vanuit het algemeen belang. In de politieke propaganda zet men zich af tegen het vooroorlogse democratische bestuur dat zogenaamd enkel particuliere politieke belangen zou hebben bediend (het cliëntelisme). De nieuwe autoritaire burgemeester staat zogenaamd ‘boven de politiek’. Uiteraard is dit propagandistische onzin: de collaborerende burgemeesters voeren niet enkel het beleid van de bezetter mee uit, ze krijgen van hun partij bovendien een expliciete politieke opdracht mee. Ze moeten de bevolking warm maken voor het nationaalsocialisme en zo de echte nationaalsocialistische omwenteling na de oorlog voorbereiden. Daarbij is respect voor de nog altijd heersende Belgische wettelijkheid van secundair belang. Oorlogsburgemeesters zitten zo in een dubbelzinnige positie: ze moeten degelijk bestuur leveren maar mogen ook de regels ombuigen als dat de partij uitkomt.


Permanent crisisbeheer

De propaganda botst al snel met de realiteit. De oorlogs- en bezettingscontext creëert permanent crisisbeheer rond voedselvoorziening en honger, de economische verarming, de criminaliteit en ordehandhaving. Een ervaren burgemeester kan tijdens de bezetting resultaten behalen, vooral met informele macht: bemiddelen tussen bezetter en bevolking, moed tonen vanuit een voorbeeldfunctie, contact houden met lokale actoren en zelfs vormen van verzet steunen. Collaborerende oorlogsburgemeesters hebben vaak noch de bestuurlijke expertise, noch het draagvlak en noch de legitimiteit om dit te doen. Nogal wat oorlogsburgemeesters zetten in op sociale voedselbedelingen of een voedselpolitiek die de lokale belangen dient. Zelfs waar dat positieve resultaten oplevert, verhoogt dat hun legitimiteit niet: de collaboratie wordt vanaf 1941 algemeen uitgespuugd.

De repressie van verzet: ‘administratieve verklikking’

30427
Instelling : CegeSoma
Collectie : Sipho
Auteursrecht : CegeSoma
Oorspronkelijke legende : Aan het gemeentehuis van Vilvoorde. De Heer Borrey nieuw burgemeester van Vilvoorde trad op 21/6/42 in functie. De burgemeester groet de groepen die defileren. [Frei gegeben durch zensur]
31703
Instelling : CegeSoma
Collectie : Belgapress
Auteursrecht : CegeSoma
Oorspronkelijke legende : Dr. Jan Grauls, burgemeester van Groot-Brussel

Men kan in het algemeen zeggen dat de impact van oorlogsburgemeesters op het bestuur beperkt was. Op één terrein was die impact echter groot: de Duitse repressie. Oorlogsburgemeesters beheren de stedelijke administratie inclusief het bevolkingsregister en zijn centrale bronnen van persoonsinformatie over inwoners. De bezettingsevolutie stimuleert ook een structurele ‘administratieve verklikking’.

  1) De interne machine van de machtsgreep, wordt gevoed door het signaleren van ‘tegenstanders’ aan de Duitse bezetter. Er ontstaat een zichzelf versterkend mechanisme van revanchisme, totalitaire ambitie en een fascistoïde ideologische opvatting over politieke dissidenten.

2) Door de expliciete politisering van hun ambt, creëren collaborerende burgemeesters spanning en conflict en collaborerende oorlogsburgemeesters doen vaak beroep op de Duitse repressie om hun zwakke gezag te ondersteunen.

3) Wanneer vanaf 1942 de dreiging van geweld reëel wordt, wordt het preventief signaleren van ‘gevaarlijke tegenstanders’ en alle mogelijke verzetsmensen een vorm van zelfbescherming.

De partijen gebruiken vanaf 1943 oorlogstaal: oorlogsburgemeesters worden soldaten aan het ‘binnenlandse front’. Dit politiek gestuurde informatiebeheer – feitelijk administratieve verklikkingen – vormt de facto het belangrijkste onderscheid met de niet-collaborerende burgemeesters. Omdat alle burgemeesters tijdens de bezetting moeten besturen in een autoritaire context onder grote druk, stellen veel van hen feitelijk daden die dezelfde waren als VNV en Rex-burgemeesters. Het doorgeven van namen van zogenaamde ‘asociale elementen’ voor de verplichte tewerkstelling is het beste voorbeeld. Niettemin is er een duidelijk verschil. Waar de ‘traditionele’ niet-collaborerende burgemeesters onder herhaalde druk bezwijken en slechts enkele namen doorgeven, maken sommige VNV en Rex-burgemeesters maximaal en proactief gebruik van de Duitse repressieve diensten.

Niet enkel het feit dat de collaboratiepolitiek niets heeft opgeleverd, creëert de interne crisis in het VNV en Rex vanaf 1943. De harde realiteit van honderden collaborerende bestuurders is een andere oorzaak. Het feit dat oorlogsburgemeesters de verplichte tewerkstelling of strikte voedselmaatregelen moeten uitvoeren terwijl de eigen secretaris-generaal (Romsée) geen duidelijke instructies geeft en de hele bevolking tegenstand biedt, veroorzaakt diepe malaise en twijfel. Veel collaborerende burgemeesters haken in 1944 de facto af.


Geweld of consensus: aanpassing

De situatie van 1943-1944 leidt tot dubbelzinnig en vaak tegenstrijdig bestuur en gedrag.

Enerzijds beseffen veel oorlogsburgemeesters in 1943 of 1944 dat Duitsland de oorlog gaat verliezen. Oorlogsburgemeesters zitten midden in het failliet van de collaboratiepolitiek. Het beste voorbeeld is de falende voedselorganisatie. Het centrale beleid rigide doorvoeren, gaat tegen lokale belangen in. Duitse regionale besturen nemen trouwens openlijk deel aan de zwarte markt. Veel oorlogsburgemeesters reageren door hun gedrag aan te passen. Het expliciete, triomfantelijke nationaalsocialisme schuiven ze stilletjes naar de achtergrond en ze gaan meer investeren in hulp aan (een deel van) de bevolking dat ze ook strategisch zichtbaar maken, wellicht in de hoop voor verdediging na de oorlog. In die context, slagen veel collaborerende oorlogsburgemeesters er het laatste jaar van de bezetting toch in ‘goed bestuur’ te leveren. In de praktijk komt dat vaak neer op ‘dienstbetoon’: bemiddelen voor inwoners in specifieke dossiers (bijvoorbeeld zware Duitse opeisingen verminderen, mannen die opgeroepen worden voor verplichte tewerkstelling vrij krijgen, bepaalde strafmaatregelen verminderen) of door zelf bepaalde zaken door de vingers te zien (overtredingen van voedselreglementering, zwarte markt, onderduikers). Dat levert uiteraard in die laatste bezettingsfase soms positieve resultaten op voor veel inwoners.

Anderzijds echter, escaleert het geweld in deze laatste bezettingsfase. Het verzet drijft de acties op en ook de Duitsers gaan nu maximale repressie doorvoeren. Lokale partijafdelingen worden bedreigde minderheden die bescherming nodig hebben van partijmilities. Gerichte acties tegen het ondergrondse verzet worden door collaborateurs beschouwd als vergelding maar vaak ook zelfbescherming. Door de positie waarin zij zitten kunnen oorlogsburgemeesters hun betrokkenheid vaak niet voorkomen. Het beste voorbeeld zijn de Duitse razzia’s in veel gemeenten in het voorjaar van 1944. In dit soort acties tegen verzetsmensen of onderduikers, voeren Duitse diensten aanhoudingsacties uit op basis van lijsten met namen en adressen. In veel gemeenten worden tientallen mensen aangehouden. De burgemeester en de politiediensten worden bijna altijd ‘opgevorderd’ om mee te helpen. De rol die een collaborerende burgemeester speelt in deze razzia’s – bijvoorbeeld door het vooraf doorgeven van de namen en de adressen aan de Duitsers – is na de bezetting meestal onmogelijk te bewijzen door gebrek aan schriftelijke sporen.

De context van 1944 leidt dus bijna per definitie tot contradictoir gedrag waarbij de meeste oorlogsburgemeesters actieve hulp aan de Duitse repressie tegen het verzet combineren met strategische bestuursmaatregelen ten gunste van (delen van) de bevolking. 

le-pays-rAel-18-8-1944.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : Le Pays réel, 18 8 1944, p.1.
28489
Instelling : CegeSoma
Collectie : Belgapress
Auteursrecht : CegeSoma
Oorspronkelijke legende : Sluikhandel. [Volk ad Arbeid Jan 44]
Webcaptie : Scène op de zwarte markt in 1944. Alles is beschikbaar op de zwarte markt, op voorwaarde dat men de prijs betaalt.

Na de bevrijding: zuivering en bestraffing

de-standaard-26-9-1945.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : De Standaard, 26 9 1945, p.1.
vooruit-26-9-1945.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : Vooruit, 26 9 1945, p. 1.
l-avenir-du-lux-11-10-1945.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : L'Avenir du Luxembourg, 11 10 1945, p. .1.

Een eerste onderdeel van wat in België de repressie heet, is de administratieve zuivering: de sanctionering door de overheid van het eigen ambtelijk en politiek personeel (besluitwet 8 mei 1944) (burgerlijke zuivering). De meeste oorlogsburgemeesters zijn echter niet bij deze procedures betrokken. Door de besluitwet van 5 mei 1944 worden alle besluiten en maatregelen van na 16 mei 1940 immers ongedaan gemaakt (tenzij ze door een de vooroorlogse, wettelijk bevoegde instantie genomen waren). Dit betekent dat de burgemeestersbenoemingen tijdens de bezetting wettelijk gesproken nooit hebben plaatsgevonden. Oorlogsburgemeesters kunnen dus enkel maar onderwerp van een administratief onderzoek uitmaken als ze voor 16 mei 1940 een ander, wettelijk mandaat hadden (voor oorlogsburgemeesters is dat meestal: in 1938 verkozen als gemeenteraadslid). Daarom zijn er bijna geen Rex-burgemeesters betrokken bij de administratieve zuivering. De aard van deze onderzoeken is helemaal anders dan bij de strafrechtelijke onderzoeken. De overheid moest het deontologische, ‘vaderlandse’ gedrag van ondergeschikt personeel onderzoeken en eventueel sancties uitspreken. Eind 1946 zijn er in België 118 burgemeesters uit functie ontzet omwille van hun onvaderlandse gedrag.

Een ruimer deel is het gerechtelijke luik waarvoor het militaire gerecht bevoegd is (repressie). Oorlogsburgemeesters zijn heel moeilijke gevallen voor de onderzoekers.

Ten eerste gebruikt de verdediging van oorlogsburgemeesters de stelling dat hun bestuur geen politieke collaboratie is geweest maar integendeel de politieke collaboratie heeft verzacht. Het gerecht kan daar vaak doorheen kijken, maar vele lokale bevolkingen niet. Men zit in 1945 nog in een strak goed-fout kader. Zelfs de meest radicale repressieve oorlogsburgemeesters, konden altijd wel positieve getuigenissen verzamelen. De positieve bestuursdaden in het belang van bepaalde inwoners zijn veel zichtbaarder geweest dan de verborgen repressieve contacten met de Duitsers. Men is in 1945 nog niet klaar om contradictoir gedrag genuanceerd te bekijken: dat een nationaalsocialistisch collaborateur soms ook goede bestuursdaden kon hebben gesteld, was moeilijk. Dat het oorlogsburgemeesterschap bij uitstek een politieke functie was, wordt door veel omstanders niet zo ervaren.

Ten tweede gebruikt de verdediging het argument dat oorlogsburgemeesters geen andere keuze hadden dan de Duitse bevelen opvolgen. Dat is niet altijd eenvoudig te weerleggen. Veel niet-collaborerende burgemeesters werden tijdens de bezetting door hogere overheden aan hun lot overgelaten en hebben onder druk ook Duitse bevelen uitgevoerd. Het is dus moeilijk en delicaat bepaalde bestuursdaden als crimineel te beschouwen.

Ten derde blijkt ook het probleem van ‘administratieve verklikking’ moeilijk. Het doorgeven van persoonsinformatie was een essentieel element van bestuurlijke collaboratie, maar juridisch ligt dit moeilijk. Tijdens de bezetting was de juridische context al niet duidelijk geweest. Bovendien ontbreken meestal de schriftelijke bewijzen voor verklikkingen. De Krijgsauditeuren laten daarom verklikkingen liever links vallen in de aanklacht en prefereren ‘politieke collaboratie’.

Men moet dus per geval kijken en heeft geen algemene instructies of jurisprudentie. Naast het politieke gedrag (toespraken of artikelen, politieke lidmaatschappen) kijkt men naar de concrete uitvoering van een bestuursdaad. Geeft een burgemeester bijvoorbeeld na lang aandringen en grote druk enkele namen door aan de Duitsers of geeft een burgemeester met volle overtuiging vele tientallen namen door? Ook kijkt men of een bestuursdaad past in een algemeen politiek gedragspatroon. Hieruit blijkt bijna altijd duidelijk dat de nationaalsocialistische en pro-Duitse overtuiging een significante invloed had op het bestuurlijke gedrag. Het is in de regel wel mogelijk duidelijke grenzen te trekken en bestuurlijke collaboratie af te bakenen. Bijna alle Oorlogsburgemeesters worden veroordeeld voor politieke collaboratie (artikel 118bis SWB), soms in combinatie met – in aflopende orde van belang – militaire collaboratie of wapendracht (artikel 113 SWB), verklikking (artikel 121bis SWB) en economische collaboratie (artikel 115). Zoals gezegd komen velen er ook van af met een zeer lichte straf. Cijfers bestaan niet, maar de grote meerderheid van veroordeelde oorlogsburgemeesters die hun politieke en burgerrechten verliezen, krijgen die na 1952 terug (eerherstel – repressierechtsherstel – repressie). 




Enorme verschillen in de straffen

Bij oorlogsburgemeesters vallen vooral de enorme verschillen op in de straffen. Elf burgemeesters worden na de bevrijding wegens collaboratie geëxecuteerd terwijl andere oorlogsburgemeesters vrijwel onmiddellijk vrijkomen. Die vaststelling illustreert trouwens dat het militaire gerecht elk geval apart bekeek. Het gerechtelijk dossier van burgemeester Drijbooms van Noorderwijk bijvoorbeeld, afdelingsleider van het VNV tijdens de bezetting, wordt zonder gevolg geklasseerd. Ook bij rexisten van kleine gemeenten is dat zo. Lucien Rensonnet bijvoorbeeld, Rex-burgemeester van Lierneux, die in 1942 een radicaal rexist was maar als burgemeester ‘goed bestuurd had’ wordt tot één jaar gevangenis veroordeeld en komt meteen vrij. Oorlogsburgemeesters met enkel wat politieke activiteit op hun conto komen ervan af met één tot twee jaar in eerste aanleg (en daarna vervroegde vrijlating). Heel zwaar wordt dat dus niet aangerekend. Anders is het wanneer burgemeesters ook actief waren in Duitse repressie (verklikking, militaire collaboratie). De elf gefusilleerde burgemeesters zijn: Lucien Eichorn (in 1941 benoemd in Aarlen), Leo Vindevogel (in 1941 benoemd in Ronse), Gabriel Cheron (in 1942 benoemd in Quaregnon), Joseph Schoonbroodt (benoemd in 1942 in Olloy), Désiré Istasse (benoemd in 1942 in Bièvre), René Lombart (benoemd in 1942 in Peruwelz), Maurice Jadoul (benoemd in juni 1942 in Jemeppe-sur-Meuse), Omer Everard (de enige vooroorlogse burgemeester die gefusilleerd wordt na de oorlog, sinds 1939 burgemeester van Hellebecq), Lucien Jaminon (benoemd in Wiers in 1943), Théophile Dargent (benoemd in 1941 in Flémalle en in 1943 in Groot-Luik), Leopold Moons (benoemd in 1944 in Koersel). Van de elf geëxecuteerde oorlogsburgemeesters, waren er dus slechts twee Nederlandstalige (‘Vlaamse’).

 

la-wallonie-9-10-2-1946(2).png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : La Wallonie, 9-10 2 1946, p. 1.

Epiloog: beeldvorming



Na de bevrijding, ontstaat vooral in Vlaanderen een invloedrijke, bewust gecultiveerde beeldvorming rond de oorlogsburgemeesters. De continuïteit is opvallend: de bestuurlijke legitimering van de machtsgreep die tijdens de bezetting was gebruikt, komt in de naoorlogse gerechtelijke onderzoeken en processen terug naar voor en kent een duurzaam leven in het collectieve geheugen. De beeldvorming zegt in essentie dat VNV-burgemeesters hun best hebben gedaan om het bestuur (en de voedselvoorziening) recht te houden in zeer moeilijke omstandigheden en dat zij na de oorlog veel te zwaar bestraft zijn in een anti-Vlaamse repressie. Dat het oorlogsburgemeesterschap misschien wel het belangrijkste instrument was van een nationaalsocialistische nieuwe orde, verdwijnt naar de achtergrond.

 

publicatie-proces-vindevogel.jpg

Bibliografie

Nico Wouters, Oorlogsburgmeesters 40/44: lokaal bestuur en collaboratie in België, Lannoo, Tielt, 2004.

Nico Wouters, 'Cities and municipalities', in : Bruno De Wever, Helen Grevers, Rudi Van Doorslaer, Jan Julia Zurné (ed.), Knack Historia : Belgium 40-45, Roeselaere, 2015, p. 78-85.

 Nico Wouters, "Local memory : the social memory of World War II in Flanders", In : Nico Wouters & Koen Aerts (eds.), Oral history in Belgium and the (de-)construction of collective memory. Numéro spécial de la Revue belge de philologie et d'histoire, 92 (2), 2014, pp. 545-575.

Nico Wouters, ‘Lokaal geheugen: de sociale herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen’, In: Nico Wouters & Koen Aerts (eds.), Mondelinge geschiedenis in België en de (de-) constructie van collectieve herinnering. Themanummer Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 92 (2), 2014, pp. 545-575

Deze pagina citeren
Oorlogsburgemeesters
Auteur : Wouters Nico (Instelling : CegeSoma)
https://www.belgiumwwii.be/nl/belgie-in-oorlog/artikels/oorlogsburgemeesters.html