Na de bevrijding worden duizenden personen gearresteerd en veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Door toepassing van de wet-Lejeune komt een veroordeelde in principe na een derde van zijn termijn in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast kunnen humanitaire overwegingen zoals ziekte, begrafenis, huwelijk en algemene familiale noden ook de voorlopige invrijheidstelling motiveren. De Dienst Voorwaardelijke en Voorlopige Invrijheidstelling onder het ministerie van Justitie ondersteunt de administratieve afhandeling van beide vormen van vervroegde invrijheidstelling. Door het groeiend aantal dossiers richt ze in mei 1946 een afzonderlijke afdeling voor collaboratie op.
Zowel de minister van Justitie als de bestuurscommissie van de gevangenis en de gevangenisdirecteur kan het onderzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling openen. Hoewel het vaak gebeurt, is het niet verplicht in te gaan op de vraag van de veroordeelde zelf of van zijn advocaat.
De aanvraag tot voorwaardelijke invrijheidstelling bevat onder andere:
Wanneer de minister van Justitie instemt met de voorwaardelijke vrijlating, dan bevat het dossier:
Na 1952 worden de verzoeken tot voorwaardelijke invrijheidstelling van collaborateurs veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar of hoger ook meer en meer voorgelegd aan de Consultatieve Raad/Comité der Gevangenissen, een adviesorgaan met vertegenwoordigers van vaderlandslievende verenigingen. De gedetailleerde rapporten aan dit comité zijn opgenomen in de dossiers.
Het Algemeen Rijksarchief in Brussel bewaart de dossiers inzake voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling. Deze bronnen zijn afkomstig van twee aparte locaties, de gevangenis van Sint-Gillis en de gebouwen van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen te Brussel. Als gevolg van die fysieke opdeling zijn de dossiers nog als twee gescheiden reeksen geregistreerd. Beide bestanddelen vullen elkaar niettemin perfect aan, als twee stukken van dezelfde puzzel.
De dossiers zijn geklasseerd volgens oplopende nummering. De raadpleging verloopt voorlopig via de indirecte weg van de genadedossiers. Dat dossier sluit doorgaans af met een document dat het nummer vermeldt van het gelijknamige dossier inzake voorwaardelijke of voorlopige invrijheidstelling. Deze opzoeking leidt in de meeste gevallen tot een resultaat, maar dient wel vooraf te gebeuren door een archivaris. De dossiers kunnen vervolgens op afspraak worden geraadpleegd in de leeszaal, na ondertekening van een onderzoeksverklaring die de onderzoeker ertoe verbindt de privacywetgeving na te leven.