De Studiecommissie voor de Naoorlogse Problemen is een door de Belgische regering in Londen opgerichte commissie, die de machtsovergang, de noodzakelijke hervormingen en de internationale positie van België na de oorlog moet voorbereiden. Hoewel veel van de plannen uiteindelijk niet worden uitgevoerd, mag het belang van de commissie niet onderschat worden.
Oprichting en doelstellingen
Het idee van een commissie die de naoorlog moet voorbereiden, circuleert al in november 1940 binnen de Belgische regering in Londen. De concrete voorbereiding start in januari 1941. Het kader wordt niet uitsluitend, maar toch in grote mate bepaald door mensen uit de entourage van de socialistische minister Paul-Henri Spaak, waarvan diens voormalig kabinetschef Jef Rens de belangrijkste is.
Vreemd genoeg start de commissie al te werken ruim een jaar voor de officiële oprichting. Een nota van Rens biedt het (informele) kader. Het Centraal Comité van de Studiecommissie bestaat uit: Paul van Zeeland (voorzitter), de voormalige socialistische senator Louis De Brouckère en bedrijfsleider Raoul Richard (twee vice-voorzitters) en Jef Rens als secretaris-generaal. Als leden worden toegevoegd: voormalig liberaal minister Julius Hoste, de industrieel Gustave Joassaert, de socialistische vakbondsman Joseph Bondas, de biochemicus Edward Bigwood, de diplomaat baron Etienne Ruzette en de socialistische senatoren Henri Rolin en Roger Roch. Deze informele start leidt ook tot een begin in verspreide slagorde. Sommige mensen zijn nog niet aanwezig in Londen wanneer delen van de commissie in maart 1941 al opstarten. Zoals gezegd volgt de officiële oprichting pas anderhalf jaar later met de besluitwet van 4 juni 1942. Dan worden retroactief de zeven afdelingen opgericht: internationale politiek, staatshervorming, onderwijs, heropbouw, economie, sociale zaken en een koloniale afdeling. Een afdeling bestaat minstens uit een voorzitter, een secretaris en een rapporteur, die ook lid is van het Centraal Comité, met daarnaast een hele reeks vaste en tijdelijke medewerkers.
De commissie krijgt drie grote doelen: a) de studie en documentatie van de naoorlogse problemen, b) het voorbereiden van een ordelijke machtsovergang na de bevrijding, en c) contact onderhouden met gelijkaardige buitenlandse studiecommissies, want de regering wil België stevig integreren in de naoorlogse internationale organisaties. Uiteraard speelt bij dit alles ook de strategische politieke positie van de regering zelf mee. Die beseft dat ze bij een eventuele terugkeer in België best beschikt over concrete plannen om legitimiteit te herwinnen. Wellicht wil de regering in Londen de aanwezige parlementariërs en hoge personaliteiten ook een forum bieden.
De Studiecommissie is een officieel raadgevend orgaan dat organiek afhangt van de regering. Het is dus geen beleidsuitvoerend orgaan en zeker geen beslissingsorgaan. De commissie moet in essentie documentatie verzamelen, studiewerk doen en rapporten aanleveren. Toch gaat het verder dan dat: de toepassingscomités doen ook beleidsvoorbereidend werk (ontwerp van besluitwetten).
Onderverdeling en structuur
Naast het Centraal Comité en de zeven thematische afdelingen worden ook zogenaamde toepassingscomités en een Amerikaanse afdeling in New York opgericht.
De afdeling internationale politiek gaat het eerst van start en volgt het voorbeeld van de Britse studiecommissie Chatham House. De afdeling economie gaat het laatst van start. De afdeling staatshervorming onder voorzitterschap van eerste minister Hubert Pierlot kijkt niet enkel naar overgangsmaatregelen na de bevrijding, maar stelt meer verregaande, structurele hervormingen voor.
De toepassingscomités moeten de brug slaan tussen het studiewerk van de afdelingen en het wetgevend en uitvoerend werk van regering en parlement. De ambtenaren en technici bereiden zelfs besluitwetten voor (die uiteindelijk vaak niet gebruikt zullen worden). De toepassingscomités zijn: administratieve hervorming, herneming van het politiek leven, ordehandhaving, economische vragen, ravitaillering, publieke werken en infrastructuur, oorlogsschade en repatriëring. Daar komt snel nog een comité voor internationaal transport bij en een voor de staatshervorming. Die laatste commissie kijkt naar permanente hervormingen van het Belgische bestel. De tien ondergeschikte werkcomités van het toepassingscomité ‘staatshervorming’ tonen de grote ambitie: een werkcomité voor de wetgevende macht, de uitvoerende macht, de kieswetgeving, de hulpraden, de professionele organisaties, de hervormingen van de administraties, de Raad van State, de overheidscommunicatie, de ondergeschikte machten (zoals lokale besturen) en de gerechtelijke macht. De conclusies van het ‘toepassingscomité staatshervorming’ komen terug in het vijfde rapport. Daarnaast worden nog andere kleine diensten opgericht, zoals een ‘technisch bureau’ dat de nieuwe technologische ontwikkelingen en het belang ervan voor België moet bestuderen.
Resultaten
De economie vormt het belangrijkste studiedomein van de Studiecommissie. Ze wordt sterk beïnvloed door buitenlandse ideeën van economen als John Meynard Keynes en Frederic Dewhurst, de Amerikaanse New Deal politiek van voor de oorlog, maar ook door de ideeën van William Beveridge tijdens de oorlog. De rode draad is dat de staat de verschillende economische domeinen meer moet organiseren en plannen. Er moet dus een vrije, maar georganiseerde economie komen, waarvan een hoge consumptie en hoge tewerkstelling de motor moet zijn. Hoewel de Studiecommissie in zijn rapporten niet refereert aan het ‘Planisme’ van Hendrik De Man, speelt die invloed duidelijk mee. Specifiek voor de staatshervorming, worden ook veel ideeën van de vooroorlogse commissie voor een staatshervorming overgenomen. De ideeën van het ‘comité Staatshervorming’ gaan vaak in de richting van een sterkere staat en een sterkere uitvoerende macht, met een meer georganiseerde democratie, een geplande economie en meer structureel overleg met de sociale partners van werknemers en werkgevers. Het zoeken naar het evenwicht tussen gegarandeerde individuele vrijheden en een sterkere staat is telkens het terugkerende spanningsveld. Een ander leitmotiv is dat er een sterkere internationale rechtsorde moet komen, met de Verenigde Staten als belangrijkste speler. De Studiecommissie staat dus voor de definitieve overgang van de 19de-eeuwse ‘nachtwakersstaat’ naar de ‘verzorgingsstaat’ die finaal wordt ingevoerd na 1945.
Er zijn honderden studierapporten, maar het Centraal Comité schrijft uiteindelijk vijf syntheserapporten. Het eerste rapport is een soort inleidende beschouwing, het tweede rapport (april 1942) gaat over de overgangsmaatregelen na de bevrijding, het derde rapport is eerder een administratieve update van de vorige twee, het vierde rapport van juli 1943 gaat over de sociale hervormingen, en dan is er een globaal eindrapport in maart 1944. Er komt nog een laat rapport bij over urbanisme en heropbouw in oktober 1944. De laatste vergadering van het Centraal Comité vindt plaats op 17 oktober 1944.
Evaluatie
Door de enorme reikwijdte en diversiteit van de thema’s is een eenduidige evaluatie moeilijk. De ambities waren zo breed en groot dat een gerichte strategie voor de uitvoering ontbrak. Ook de lacunes vallen op. Twee grote urgente problemen na de oorlog – de koningskwestie en de bestraffing van collaboratie – zijn grotendeels afwezig in het werk van de Studiecommissie. De regering en de Studiecommissie leken ervan uit te gaan dat de zuivering en de relatie met de koning relatief eenvoudig zouden opgelost worden na de bevrijding. Ook de relatie tussen Vlaanderen en Franstalig België wordt niet bestudeerd. Zo mist de Studiecommissie belangrijke kansen om plannen te maken rond precies die politieke thema’s die na de oorlog het land uit elkaar zullen trekken. Wat de concrete verdediging en realisatie van de ideeën betreft, zijn de Studiecommissie en de regering misschien wat naïef. Men houdt onvoldoende rekening met de praktische en strategische problemen van de machtsovergang na de bevrijding, alsook het feit dat men in bezet België intussen niet heeft stilgezeten en zelf al veel plannen heeft gemaakt. Er lijkt geen concrete strategie te bestaan over hoe de concrete voorstellen politiek verdedigd of vertaald moeten worden.
De ideeën over heropbouw, internationale samenwerking en sociale hervormingen worden voor een deel gerealiseerd, hoewel dat meestal niet het rechtstreekse gevolg is van het werk van de Studiecommissie. Toch wordt het voorbereidend werk soms wel gebruikt. Dat zien we in het systeem van geleide voedselvoorziening, dat behouden blijft tot 1947. Het werk van de Studiecommissie heeft ook impact op de Gutt-operatie (besluitwet 6 oktober 1944), die onder meer leidt tot de muntsanering. Ook in de plannen voor de wederopbouw en de latere politiek voor goedkope woningen zien we de echo’s van de Studiecommissie.
Wat de staatshervorming betreft, is de oprichting van de Raad van State eind 1946 het belangrijkste concrete resultaat dat behaald wordt. Het grootste deel van het studiewerk wordt uiteindelijk niet gebruikt. Toch is het niet correct de Studiecommissie als een mislukking of bezigheidstherapie af te doen. Het werk heeft zeker bijgedragen tot de stabilisering na de terugkeer van de regering-Pierlot op 8 september 1944. In algemene zin is het belangrijkste resultaat misschien dat het geleid heeft tot het kanaliseren van de politieke discussie van de Belgische politieke krachten in Londen. Op die manier organiseerde de Studiecommissie een alternatieve ruimte voor het parlementaire, democratische proces van uitwisseling en discussie waarvoor de normale kanalen ontbraken. Het organiseren van die discussie, heeft wellicht de eenheid in de regering versterkt. Dat is geen onbelangrijk resultaat voor een regering die in een permanente crisissituatie moest handelen. Een ander resultaat is dat binnen de Studiecommissie een reeks technocraten en technici samenkwamen, zoals Roger Roch (kabinetschef van Van Acker) en Roger Ockrent (kabinetschef van Spaak), of André De Staercke (de kabinetschef van Pierlot, die na de oorlog secretaris van de regent prins Karel zal worden) en de econoom Jean-Charles Snoy et d’Oppuers. Dit soort mensen zullen na de oorlog een belangrijke rol spelen in de internationale organen en op die manier de geest van de Studiecommissie meenemen naar het internationale forum waar België een grote rol zal opnemen.
Bibliografie
Diane DE BELLEFROID, La Commission pour l'Etude des Problèmes d'Après-Guerre (CEPAG), 1941-1944, onuitgegeven masterproef, Louvain-la-Neuve, 1987.
Els WITTE, Jean-Claude BURGELMAN en Patrick STOUTHUYSEN, Tussen restauratie en vernieuwing: aspecten van de naoorlogse Belgische politiek (1944-1950), Brussel, 1989.
Brigitte HENAU, “Shaping a new Belgium: the CEPAG”, in: M. SMITH en P. STIRK (eds.) Making the New Europe: European Unity and the Second World war, Londen/New York, 1990, 112-132.