In het voorjaar van 1946 bekleedde Henri Rolin heel kort de functie van minister van Justitie. Zijn mandaat eindigde immers al na één week, binnen de kortst durende regering ooit: de regering Spaak II (13 maart 1946 – 20 maart 1946). Naast dat efemere ministerschap was hij ook senator, advocaat en hoogleraar internationaal recht aan de ULB. Zijn hele leven lang bleef hij een vurige verdediger van liberale, progressieve en socialistische idealen.
De Eerste Wereldoorlog, de voedingsbodem van een pacifistisch juridisch engagement
Henri Rolin (1891–1973) was het zesde van acht kinderen van Albéric Rolin en Sylvie Borreman. De familie, gevestigd in Gent, combineerde een christelijke overtuiging met een liberale geest, wat vrij uitzonderlijk was in het laatnegentiende-eeuwse België. Bovendien telde het gezin verschillende vooraanstaande juristen. De jonge Henri Rolin, die rechten studeerde in Gent, trad in hun voetsporen.
De Eerste Wereldoorlog liet diepe en blijvende sporen na. Als oorlogsvrijwilliger diende Rolin bij een artillerie-eenheid van de 6de
Legerdivisie en raakte hij meerdere keren gewond. Hij beëindigde de oorlog als luitenant, bevelhebber van een batterij zware artillerie. Drie van zijn broers kwamen tijdens het conflict om.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : De vijf zonen Rolin (Devleeshouwer 1994)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Henri Rolin tijdens de eerste wereldoorlog (Devleeshouwer 1994)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : La Libre Belgique, 15 februari 1919, p. 2
Vanaf dat moment werd pacifisme een kernwaarde in zijn leven, en zag hij in het internationaal recht het beste middel om vrede te verwezenlijken. De oorlogservaring bracht hem bovendien in contact met het “gewone” volk, wat ongetwijfeld later zijn evolutie van liberaal naar socialist vergemakkelijkte.
Na de ondertekening van de Wapenstilstand werkte hij samen met Paul Hymans als zijn secretaris, zowel tijdens de vredesconferentie als bij de oprichting van de Volkenbond. Nadat hij op 20 augustus 1919 aan zijn Gentse Alma Mater tot doctor in de rechten was gepromoveerd, koesterde hij weinig illusies over het befaamde Verdrag van Versailles. Aan zijn naasten vertrouwde hij toe dat hij vreesde dat met dit verdrag “een nieuwe ‘laatste oorlog’” in de maak was. Toch bleef hij geloven in het verzoenende potentieel van de Volkenbond.
Van advocaat tot socialistisch parlementariër
Op 14 oktober 1919 werd Rolin ingeschreven aan de Balie van Brussel en legde hij de eed af. Aanvankelijk gespecialiseerd in octrooirecht, verwierf hij al snel bekendheid door zich te wijden aan enkele spraakmakende zaken (zoals het Coppée-proces en het zogenoemde communistische complot van 1923). In 1924 werd hij lid van het Instituut voor internationaal recht (Institut de Droit International) en een jaar later kabinetschef van de socialist Émile Vandervelde, de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. In 1931, na lang aarzelen, trad Rolin officieel toe tot de Belgische Werkliedenpartij (BWP).
Na de parlementsverkiezingen van december 1932 werd hij gecoöpteerd senator, een functie die hij bekleedde tot 1968. Hij nam het woord over een breed scala aan onderwerpen: van de territoriale bevoegdheid van notarissen tot de verdediging van Ethiopië, van de organisatie van ambachten en handelsberoepen tot internationale rechtspraak. Hij verwierf vooral bekendheid als vurige verdediger van de Volkenbond en als felle tegenstander van de toenemende agressie van het “internationaal fascisme”. Vanaf 1936 richtte hij zijn pijlen op de zogenaamde “onafhankelijkheidspolitiek” (feitelijk een neutraliteitspolitiek) van Paul-Henri Spaak, die nochtans tot dezelfde politieke familie behoorde.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : "Le Peuple", 23 maart 1933, p. 1
Een antifascist in bezet België
Op 10 mei 1940, bij de Duitse inval, werd Rolin opnieuw opgeroepen als reserveofficier. De volgende dag trad hij, in uniform van luitenant, aan als adjunct bij het commando van het 14de Artillerieregiment. Al snel merkte hij een algemene chaos in het bevelsapparaat en de communicatie, evenals een opvallend gebrek aan strijdlust bij de troepen. Na de capitulatie van 28 mei 1940 werd hij krijgsgevangen genomen, maar wist enkele dagen later te ontsnappen. Hij keerde terug naar Brussel, waar de aanhangers van de Nieuwe Orde inmiddels de toon aangaven. Aan de Brusselse Balie herinnerde men zich zijn felle antifascisme – en men meed hem. Als lid van de Raad van de Orde verzette hij zich niet alleen tegen de heruitgave van Le Peuple onder Duitse censuur, maar ook tegen de houding van het comité van secretarissen-generaal, dat volgens hem te volgzaam was tegenover de bezetter.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : 1925. Emile Vandervelde en Henri Rolin (Devleeshouwer 1994)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : (CI De Man jeune)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Van links naar rechts: Madame Hymans, Madame Flagey, Henri Rolin, Paul Hymans, Paul-Emile Janson (Devleeshouwer 1994)
Aan de Université Libre de Bruxelles (ULB), waar Rolin volkenrecht doceerde sinds 1930, viel hij in november 1940 zijn collega De Man publiekelijk aan en beschuldigde hem ervan een verklikker in dienst van de nazi’s te zijn. Het incident raakte al snel bekend en viel niet in goede aarde. Op 8 februari 1941 beval de Militärverwaltung de secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs om Rolin op non-actief te stellen.
Teruggeworpen op zijn werk aan de Balie – terwijl een groot deel van zijn cliënten niet langer een beroep op hem deed – besloot Rolin eind juni 1941 onder te duiken. Toen zijn naam kort daarop op een gijzelaarslijst bleek te staan, verliet hij Brussel op 26 juli 1941 en bereikte via Frankrijk en Spanje Londen. In de herfst van 1941 kwam hij aan op de oevers van de Theems.
In Londen
Hij vond al snel zijn plaats in de Britse hoofdstad en sloot zich aan bij de Parlementaire Raad, een soort adviesorgaan dat uit ballingen bestond – vaak linksgeoriënteerde leden van Kamer en Senaat. Daar ontmoette hij de Luikse socialistische volksvertegenwoordiger Georges Truffaut, waar hij het goed mee kon vinden.
Binnen die Raad speelde Rolin een actieve rol, vooral in de juridische commissie die zich bezighield met de aanpassing van het de wetgeving inzake de bestraffing van collaboratie. Tijdens een van deze discussies wees hij erop dat het uitvoeren van de doodstraf problemen kon opleveren. Volgens hem zou het leger niet bereid zijn die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Ook verzette hij zich tegen publieke terechtstellingen.
De auditeur-generaal Ganshof van der Meersch was het daar niet mee eens en vond dat de rijkswacht met die taak kon worden belast. Rolin pleitte er eveneens voor dat de verkiesbaarheid van kandidaten voor de parlementsverkiezingen vooraf zou worden onderzocht, zodat veroordeelde collaborateurs zich niet opnieuw verkiesbaar konden stellen – om zo een herhaling van de “Bormsverkiezing” van 1928 te voorkomen. Over het algemeen was Rolin voorstander van een strenge aanpak van de collaboratie, die hij beschouwde als een middel om volkswraak te vermijden.
Collectie : Marc Schreiber
Auteursrechten : Voorbehouden rechten
Originele legende : Henri Rolin, s.d.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Groot-Brittannië. Militaire parade naast Camille Gutt en majoor Piron (Devleeshouwer 1994)
Collectie : Marc Schreiber
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Toespraak van Henri Rolin tijdens de begrafenis van Georges Truffaut, april 1942.
Originele legende : Henri Rolin, Londres, s.d.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : "Le Soir", 26 maart 1968, p. 1
Op 19 februari 1942 werd Rolin benoemd tot onder-staatssecretaris van Landsverdediging, een ambt dat hij slechts enkele maanden bekleedde tot zijn ontslag begin oktober. De regering dacht met die benoeming twee vliegen in één klap te slaan: Rolin, die zich zowel in 1914-1918 als in mei 1940 had bewezen als bekwame officier, werd gezien als een geschikt man om de duidelijk overbelaste Camille Gutt bij te staan bij Landsverdediging. Maar in zijn poging om zowel de officieren als de onderofficieren te vriend te houden, wist de nieuwe onder-staatssecretaris eigenlijk iedereen tegen zich in het harnas te jagen. Premier Hubert Pierlot drong dan ook aan op zijn vertrek en nam de bevoegdheid zelf over. Zijn half-ministeriële functie, meer administratief dan politiek van aard, duurde minder dan negen maanden en liet een flinke deuk in zijn ego na.
Hij vond echter troost in zijn vele radiotoespraken op de BBC en zijn werk binnen de Parlementaire Raad. Als deskundig jurist in het recht werkte hij mee aan een besluitwet die de bevoegdheden van de commandant van het hoofdkwartier van de geallieerde strijdkrachten in West-Europa – het Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF) – regelde, om de orde te handhaven in het bevrijde België.
Later werkte hij bij Civil Affairs, een Britse organisatie belast met het bestuur van de bevrijde gebieden. Deze instelling moest onder meer toezien op de ordehandhaving in het bevrijde België en de relaties tussen het Britse leger en de Belgische regering verbeteren. Enkele maanden na de Bevrijding bleef Rolin er actief, nog steeds in uniform.
Tijdens zijn verblijf in Londen nam hij ook deel aan de beraadslagingen van de London International Assembly over de berechting van oorlogsmisdadigers.
Veel eer, maar weinig echte macht…
Na de Bevrijding keerde Rolin terug naar België. Politiek gezien verliep de rest van zijn loopbaan eerder in de luwte. In maart 1946 bekleedde hij gedurende één week de functie van minister van Justitie in de regering-Spaak II. Die regering hield slechts drie weken stand en ging zo de geschiedenis in als de kortst zittende regering van de jaren 1940.
Het is dan ook begrijpelijk dat Rolin in zo’n korte tijd weinig beleidsdoelen kon verwezenlijken. Toch speelde hij een niet onbelangrijke rol in de repressiepolitiek en de uitvoering van de doodstraf. Zijn aantreden viel samen met een repressie die al achttien maanden aan de gang was. In een brief aan de auditeur-generaal merkte hij op dat de straffen eind 1944 aanzienlijk strenger waren geweest dan in het voorjaar van 1946. Rolin stelde voor om door genadeverlening op basis van de recente mildere rechtspraak, gebeurlijke onevenwichten te corrigeren en voor de toekomst deze mildering al in rekening te brengen door in richtlijnen van de auditeur-generaal aan de krijgsauditeurs over de te vorderen strafmaat voor bepaalde misdaden niet langer de doodstraf te eisen. Die richtlijnen van de auditeur-generaal zouden dan op hun beurt gebruikt kunnen worden in het genadebeleid, zodat de verantwoordelijkheid uiteindelijk eerder bij de auditeur-generaal dan bij de minister van Justitie kwam te liggen.
Maar tegen de tijd dat de negatieve reactie van de auditeur-generaal toekwam, was Rolin al geen minister meer: zijn opvolger ontving het antwoord. Toch zorgde Rolin er met zijn initiatief voor dat deze kwesties op de politieke agenda kwamen en dat zijn opvolgers op dit terrein verder werkten. Tijdens zijn korte ambtstermijn weigerde hij onder meer het genadeverzoek van August Borms – die daarop op 13 april 1946 werd geëxecuteerd.
De interpellatie-Rolin
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Reis naar de USSR van een Belgische parlementaire delegatie. We herkennen Camille Huysmans, Joseph Pholien, Paul Struye, Jean Duvieusart en Henri Rolin, helemaal rechts (Devleeshouwer 1994).
Ook als parlementslid speelde Rolin een rol in de repressie. Na de val van de regering-Spaak II kwam een coalitie van socialisten, liberalen en communisten onder leiding van Achille Van Acker aan de macht. Deze regering beschikte slechts over een krappe parlementaire meerderheid. Rolin, socialistisch senator, maakte deel uit van een van de coalitiepartijen.
In dat kader interpelleerde hij op 3 juli 1946 zijn opvolger, de liberale minister van Justitie Adolphe Van Glabbeke. Volgens Rolin had die de scheiding der machten geschonden door bepaalde uitspraken die hij drie weken eerder in de Kamer had gedaan. Van Glabbeke had toen geantwoord op een interpellatie van de volksvertegenwoordigers Gaston Houyaux (PSB) en Fernand Demany (PCB). Zij hadden hem twee vragen gesteld: enerzijds over het vervolgingsbeleid inzake economische collaboratie, zoals vastgelegd in een circulaire van de auditeur-generaal die op 13 mei 1946 was verschenen in het Journal des Tribunaux; anderzijds over een arrest van het krijgshof in de zaak van de “kleermakers van Binche”. In dat arrest had het krijgshof de regeringslijn niet gevolgd, namelijk dat het comité Galopin nooit een officieel mandaat had gekregen om een productiepolitiek ten voordele van Duitsland uit te werken. Houyaux en Demany vreesden dat deze interpretatie de grote verantwoordelijken voor de economische collaboratie in staat zou stellen hun straf te ontlopen.
Paul-Henri Spaak en Van Glabbeke verdedigden zich tegen de kritiek. Spaak herinnerde eraan dat hij op 15 mei 1940 aanwezig was geweest bij het gesprek tussen de vertegenwoordigers van de regering en de kern van het toekomstige comité Galopin, en bleef ook na de Bevrijding bij de officiële regeringslijn dat er geen sprake was geweest van een mandaat. Van Glabbeke daarentegen ging verder: hij sprak Spaak op verschillende punten tegen, schaarde zich openlijk achter de Galopin-doctrine en leverde impliciete kritiek op het vervolgingsbeleid van de auditeur-generaal. Volgens hem was dat beleid te streng, omdat het gebaseerd was op de rigide rechtspraak na de Eerste Wereldoorlog, zonder rekening te houden met de feitelijke economische omstandigheden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De herformulering van artikel 115 van het Strafwetboek in mei 1945 had het probleem niet opgelost, evenmin als de opeenvolgende circulaires van de auditeur-generaal, die volgens hem de wet te ruim interpreteerde en daarop zijn vervolgingsstrategie baseerde. In zijn antwoord op de interpellatie gaf Van Glabbeke dus zijn eigen interpretatie van het Strafwetboek, die eerder aansloot bij de verdedigingsstrategie van grote economische collaborateurs, zoals Fabelta, dan bij het beleid van de auditeur-generaal.
Rolin verweet Van Glabbeke dat hij de scheiding der machten niet respecteerde. Als minister en dus lid van de uitvoerende macht had hij zich niet mogen uitspreken over de interpretatie van het Strafwetboek: dat is het domein van de wetgevende macht, terwijl enkel de rechterlijke macht bevoegd is om de wet toe te passen op concrete gevallen. Evenmin had Van Glabbeke het recht om de betekenis van de circulaire van Ganshof te wijzigen. Als de auditeur-generaal zich zou vergissen in zijn interpretatie van het Strafwetboek, konden alleen een krijgsraad, het krijgshof of het Hof van Cassatie dit rechtzetten.
Rolin voegde eraan toe dat Van Glabbeke bepaalde industriëlen die van economische collaboratie werden beschuldigd, de hand boven het hoofd hield. Tijdens de debatten werden brieven aangehaald tussen de minister en Willy Loppens, eerste voorzitter van het krijgshof. Daaruit bleek dat Van Glabbeke niet enkel juridisch advies gaf over lopende zaken, maar zelfs verzocht had om het proces tegen Petrofina uit te stellen tot de indiening van een wetsvoorstel van de senatoren Joseph Pholien en Maurice Verbaet (beiden PSC-CVP), dat artikel 115 van het Strafwetboek moest wijzigen – een aanpassing die rechtstreeks invloed zou hebben op dat proces.
De interpellatie had verstrekkende gevolgen: ze leidde tot de val van de regering. In het bureau van de Socialistische Partij was de zaak vooraf al besproken. Daaruit bleek dat het niet enkel om een kwestie van scheiding der machten ging. Rolin klaagde ook bepaalde advocaat-parlementariërs aan, zoals Joseph Pholien, die volgens hem hun mandaat gebruikten om de belangen van hun industriële cliënten te verdedigen. Zijn initiatief werd deels ingegeven door Ganshof van der Meersch, die zijn eigen vervolgingsbeleid wilde beschermen. De spanningen tussen Ganshof en Van Glabbeke waren niet nieuw: al in mei 1945, toen Van Glabbeke minister van Binnenlandse Zaken was, had hij Ganshof bedreigd met ontslag als Hoog Commissaris voor 's Lands Veiligheid.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Weblegende : Adolphe Van Glabbeke
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Handvest van de Verenigde Naties. Van links naar rechts: Henri Rolin (in uniform), Dehousse, De Schrijver (Devleeshouwer 1994)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Hoogleraar... Zijn laatste les (Devleeshouwer 1994)
Rolins naoorlogse academisch en juridisch engagement
Naast zijn politieke activiteiten werd Rolin na de Bevrijding opnieuw hoogleraar aan de ULB. Van 1947 tot 1950 was hij decaan van de Rechtenfaculteit en vertegenwoordigde hij België als afgevaardigde bij verschillende zittingen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN). Vervolgens werd hij lid van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa en werkte hij als rechter, later als voorzitter, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hij stond aan het hoofd van de Senaat van 11 november 1947 tot 6 november 1949 – een periode waarin de “koningskwestie” tijdelijk tot rust was gekomen.
Als advocaat speelde Rolin een rol in het proces tegen Alexander von Falkenhausen, de voormalige Militärbefehlshaber, die werd vervolgd wegens oorlogsmisdaden. Hij trad er op als raadsman van verschillende burgerlijke partijen.
Later onderscheidde hij zich vooral door zijn standpunten – soms genuanceerd – ten gunste van de dekolonisatie, zowel in Algerije als in Congo, en door zijn morele verzet tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam. In augustus 1968 veroordeelde hij met klem de inmenging van het Rode Leger in Tsjechoslowakije om de Praagse Lente neer te slaan.
Henri Rolin overleed op 20 april 1973 in Parijs aan de gevolgen van een hartaanval.
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : 1972. Ontvangst van mevrouw Thi Binh (Vietnam) (Devleeshouwer 1994)
Auteursrechten : Rechten voorbehouden
Originele legende : Meneer en Mevrouw Rolin (Devleeshouwer 1994)
Bibliografie
Devleeshouwer, Robert. 1994. Henri Rolin, 1891-1973. Une voix singulière, une voix solitaire. Brussel: ULB.
Luyten, Dirk. 1996. Burgers boven elke verdenking? Vervolging van economische collaboratie in België na de Tweede Wereldoorlog. Brussel: VUBPRESS.
Rezsöhazy, Elise, Dimitri Roden, Stanislas Horvat & Dirk Luyten. 2023. De laatste 242. De terechtstelling van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog. Tielt: Lannoo.
Rolin, Henri. 1937. La Belgique neutre ?. Brussel: Larcier.
Salmon, Jean & Michel Waelbroeck (red.). 1987. Henri Rolin et la sécurité collective dans l’entre-deux-guerres. Brussel: Bruylant/ULB.
Salmon, Jean & Michel Waelbroeck. 1973. “In memoriam Henri Rolin (1891)”. In Revue belge de Droit international, nr. 2. Brussel: ULB, 10-31.








