Deze organisatie die ressorteert onder de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) moet de velden en oogsten op het platteland bewaken. De Boerenwacht is een goed voorbeeld van de strategie van parallelle, politieke ordehandhaving. De organisatie moet in theorie een soort hulppolitie worden, maar komt al snel terecht op het domein van de collaboratie.
De oprichting in 1941
De Boerenwacht wordt opgericht in de context van de falende ordehandhaving op het platteland. Het blijkt al in 1940 moeilijk de velden (en de oogsten) te bewaken tegen voedseldiefstallen. Veel landbouwers zijn vragende partij voor een betere bewaking. In bepaalde provincies, zoals Namen en Luxemburg, worden in 1940 van onderuit lokale initiatieven opgezet waarbij landbouwers en de gemeenten zich organiseren om ’s nachts de velden te bewaken.
Secretaris-generaal Romsée en Piet Meuwissen, de leider van de NLVC, trekken dit naar zich toe. Op 24 juni 1941 richten Romsée en zijn collega van Landbouw en Voedselvoorziening Emiel De Winter de vrijwillige Boerenwacht op. De Boerenwacht ressorteert onder de NLVC, maar de burgemeester is als administratief hoofd van de gemeentepolitie verantwoordelijk voor de organisatie van de lokale Boerenwacht: het opstellen van de namenlijsten, de planning en de modaliteiten. De Boerenwacht fungeert immers de facto als een soort hulppolitie. De respons is echter niet wat men verwacht had en op 4 augustus 1941 maken De Winter en Romsée lidmaatschap van de Boerenwacht verplicht. Burgemeesters moeten nu inwoners aanduiden om de bewaking van velden en oogsten op te nemen.
Gewone leden van de Boerenwacht hebben geen uniform, maar dragen een groene armband met daarop de rode opdruk ‘Boerenwacht/Garde Rurale’. De Boerenwachters zijn niet bezoldigd, behoren niet tot het ambtenarenkader, leggen geen eed af en kunnen geen rechtsgeldige PV’s opmaken. Bij het vaststellen van een overtreding moeten zij de daders bij de politionele overheid ‘aanbrengen’ en treden ze vervolgens op als getuigen. De gewone leden van de Boerenwacht zijn niet bewapend.

Originele legende : "De organisatie van de Boerenwacht" (Het Algemeen Nieuws, 26 april 1941, p. 2)

Originele legende : Fête champêtre op de Kruisberg. Zicht op de tribune: van links naar rechts, Secretaris-Generaal De Winter, M.G. Dalle, Chef-Generaal van de Boerenwacht, M.H.P. Meeuwissen, Chef van de Corporation Nationale pour l'Agriculture et l'Alimentation, M. Melis, President van Boeren hulp voor stadskinderen
Een politieke plattelandsmilitie

Originele legende : De Boerenwacht op het openluchtfestival in Wolvertem (21 september 1943)
Waarom gebruiken gemeenten niet gewoon de zogenaamde reserve-hulppolitie? De gemeentewet voorziet dat immers. Dat heeft alles te maken met de politieke agenda. Het nationale hoofd van de Boerenwacht wordt VNV-lid Godfried Dalle. Hij heeft veel ambitie en ziet de organisatie als een nieuwe landelijke paramilitaire militie. Al snel wordt duidelijk dat het VNV en de NLVC met deze Boerenwacht meer van plan zijn dan alleen de bewaking van velden. Voor Meuwissen moet de Boerenwacht vooral de uitvoerende, gewapende arm worden van de NLVC. Het officierenkorps van Boerenwacht bestaat uit collaborateurs die een speciale opleiding krijgen. Verschillende van deze Boerenwachtleiders komen uit de Dietsche Militanten Orde. Het VNV en Dalle zien het nog groter.
De Boerenwacht organiseert ook vormingen, activiteiten en folkloristische feesten (samen met het Vlaams Instituut voor Volksdans en Volksmuziek, VIVO) om de landbouwbevolking geleidelijk warm te krijgen voor de Nieuwe Orde. De Boerenwacht organiseert ook ‘Oogsthulp’ (sociale steun aan landbouwers) en ‘Boerenhulp voor stadskinderen’. Het VNV-tijdschrift Volk en Bodem is zowat het lijfblad van de Boerenwacht en de partij-afdeling ‘Landbouw en Bevoorrading’ van het VNV volgt het officierenkader op. De Boerenwacht moet dus een politieke militie worden die de ideologische gelijkschakeling van de landbouwbevolking moet voorbereiden. Daarom is ook de Duitse Militärverwaltung een grote voorstander van de Boerenwacht.
Dalle is een typische ‘kleine Führer’ die zoveel mogelijk autonomie en macht naar zich toe wil trekken. Dat leidt al vanaf 1942 tot een bevoegdheidsconflict met NLCV-leider Meuwissen. Na verschillende conflicten wordt Dalle door NLVC-leider Meuwissen in mei 1943 uit zijn functie ontheven. Hij wordt tot het einde van de bezetting ad interim vervangen door een vertrouweling van Meuwissen uit de NLVC.
Een papieren organisatie
Een verslag uit 1942 van de nationale Boerenwachtleiding laat zien dat de Boerenwacht bestaat in 1095 van de 1156 Vlaamse gemeenten (94,5%) en in 1024 van de 1477 Waalse gemeenten (69%). Uit alle bronnen blijkt dat dit louter een papieren voorstelling van de feiten is. Globaal is de Boerenwacht al in 1942 een mislukking, om diverse redenen. Ten eerste stoot het collaborerende karakter van de Boerenwacht de meeste landelijke inwoners af. Ten tweede verloopt de samenwerking met de reguliere ordediensten in het algemeen slecht, wat logisch is omdat de Boerenwacht op hun terrein komt. Ten derde zijn na de invoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland (oktober 1942) steeds minder jonge mannen beschikbaar. Ten vierde is de bewaking ook gevaarlijk: de ongewapende verplichte bewakers van de Boerenwacht worden vaak met gewapende criminelen of verzetsmensen geconfronteerd. In veel gemeenten bestaat de organisatie louter pro forma, zonder veel reële impact.
.jpg)
Originele legende : "Boerenwacht en Vrijstellingen" (Het Laatste Nieuws, 12 juli 1942, p. 2)
Op 1 april 1943 werd een speciaal Waakcommando opgericht binnen de Boerenwacht. Hoofd ervan werd Jan Meuwissen, broer van de NLVC-leider. Dit mobiele commando dat uit collaborateurs bestaat, krijgt ruime politionele bevoegdheden en moet optreden tegen voedselfraudeurs op het platteland. Deze ‘elitemilitie’ komt in de praktijk nauwelijks van de grond (zeker niet in Franstalig België). Op 28 juli 1943 verklaart het Hof van Cassatie in een arrest de politierechtbanken onbevoegd om straffen uit te spreken inzake de dienstontduiking van opgeëiste Boerenwachters. Vanaf dan kan men de dienstverplichting dus eigenlijk niet meer afdwingen. Tegen het einde van de bezetting worden de bevoegdheden van Boerenwacht-officieren, zoals het verrichten van aanhoudingen, huiszoekingen en de inbeslagname van goederen, uitgebreid, zonder reële impact in deze late fase.
Bibliografie
S. LEFEVER, De Boerenwacht in de Vlaamse Provincies (1940-1944), masterproef, Katholieke Universiteit Leuven, 1974.
Nico WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40-44. Lokaal bestuur en collaboratie in België, Lannoo, Tielt, 2004.