Deze op 27 september 1942 opgerichte grootstedelijke agglomeratie maakt de 19 Brusselse gemeente één, met een collaborerend schepencollege onder het burgemeesterschap van een Vlaams-nationalist. In de praktijk behouden de oude gemeentelijke colleges en de ambtenaren nog een grote controle op het dagelijks bestuur.
De aanloop
Voor de oorlog bestaat er een ‘conferentie van de burgemeesters’: een informeel 19de-eeuws overlegorgaan tussen de 19 burgemeesters van de stedelijke regio Brussel. Die wordt voorgezeten door de Brusselse burgemeester Joseph Vandemeulebroek, die in 1939 de overleden Adolphe Max heeft opgevolgd als burgemeester van de hoofdstad. Het belang van dat overleg neemt toe na de Duitse inval in 1940. Dat komt door de vele urgente problemen, maar ook omdat de Duitse bezetter dat overleg stimuleert. Ze beschouwen in 1940 de burgemeester van de stad Brussel als een ‘Oberbürgemeister’ die zijn 18 collega’s moet aansturen.
Vanaf 1941 stimuleert de Duitse bezetter de creatie van diverse grootstedelijke agglomeraties. De Duitse Stadtkommissar Karl Hahn (voor de bezetting stadssecretaris van Essen) van de Brusselse Oberfeldkommandantur wil hetzelfde doen in Brussel. Hahn wil vooral een eenmaking van de gemeentepolitie: hij wil in hedendaagse termen dus één Brusselse politiezone creëren. In tegenstelling tot de eerdere eenmaking van vier andere stedelijke regio’s (Antwerpen, Gent, La Louvière en Charleroi), leiden de plannen voor Brussel tot algemeen protest. Alle Brusselse burgemeesters protesteren op 19 februari 1942 en de gemeenten lanceren een affichecampagne om de bevolking te mobiliseren. Gouverneur Albert Houtart neemt uit protest ontslag in juli 1942. Ook enkele secretarissen-generaal protesteren. Secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Gerard Romsée zet echter door. De maatregel valt ook samen met de Duitse ouderdomsverordening, waardoor 10 van de 19 Brusselse burgemeesters verplicht op rust moeten worden gesteld.
De oprichting en het nieuwe stadscollege
Het oprichtingsbesluit van ‘Groot-Brussel’ verschijnt in het Staatsblad van 27 september 1942. Het besluit voegt in één klap de 19 gemeenten samen tot één Brusselse gemeente. Hoewel de 19 gemeenten niet als wettelijke entiteit zijn gedefinieerd (de wettelijke definitie van de Brusselse stedelijke agglomeratie in de taalwetten van juni en juli 1932, respectievelijk van het taalgebruik in de administratie en het lager en middelbaar onderwijs, betrof slechts 16 gemeenten) wordt dus gekozen voor de informele conferentie van de burgemeesters als basis.
Het nieuwe college is als volgt samengesteld: Joannes (Jan) Grauls (°19 april 1887, burgemeester, officieel partijloos), Léon Brunet (°Ukkel, 21 juli 1885, schepen voor gemeente-eigendommen en urbanisatie, officieel ‘neutraal’ maar eigenlijk verbonden aan Rex), Maurice Denis (°9 april 1892, schepen van financiën, officieel een liberaal, maar eigenlijk nauw verbonden aan Rex), Arthur Bacq (°6 mei 1894, schepen van sociale werken en openbare onderstand, katholiek), Michel Reinhard (°27 december 1896, schepen van handel, nijverheid en haven, lid van het VNV), Jules Bottemanne (°12 september 1906, schepen van openbare werken, lid van Rex), Adrien Gillès de Pélichy (°24 februari 1909, schepen van burgerlijke stand en bevolking, lid van Rex, neemt ontslag als schepen op 30 september 1943 na zijn benoeming tot gouverneur van Brabant), Ludovicus Claes (°17 juni 1943, schepen van betwiste zaken, officieel neutraal, maar erg nauw betrokken bij het VNV) , Pierre Finné (13 februari 1892, schepen van openbaar onderwijs, lid van het VNV), Jean Delmartino (°3 mei 1903, schepen van openbare volksgezondheid, katholiek), Michel Tommelein, (°17 oktober 1912, schepen van ravitaillering, socialist), Jan De Man (°24 mei 1913, schepen der regiën, socialist) en tenslotte Maurits Liesenborghs (schepen voor kunst en cultuur, liberaal).
De bezetter wil stabiliteit en orde in de hoofdstad. Daarom creëren secretaris-Generaal Romsée en Rijkscommissaris voor de grootstedelijke agglomeraties Hendrik Borginon een rookgordijn door formeel aan te sluiten bij vooroorlogse politieke stromingen. Dat leidt tot verrassende keuzes. Veel mensen uit dit college hebben weinig gewicht. Het zogenaamde politieke evenwicht van dit nieuwe college is in realiteit een lege doos. Het college bestaat integraal uit sympathisanten van de Nieuwe Orde. Niettemin heeft burgemeester Jan Grauls wel een gematigd profiel en is hij duidelijk iemand die al te radicale schepenen in bedwang moet houden.
Een context van conflicten
In de maanden voor de installatie van het nieuwe college gaan de 19 gemeenten dwarsliggen. Ze weigeren bepaalde Duitse bevelen uit te voeren. Op 21 september 1942 weigert het wettelijke college van de stad Brussel de machtsoverdracht te faciliteren. De nieuwe schepenen installeren zich op 28 september 1942 in het stadhuis. Het ‘oude’ schepencollege van Brussel komt daarna nog enkele malen clandestien samen om instructies op te stellen voor het ambtelijk stadspersoneel.
Grauls moet zoals gezegd vooral consensus bewaren. De eerste periode zorgen de twee VNV’ers Finné en Reinhard voor problemen. In een tweede fase zijn het vooral de Rexisten die voor moeilijkheden zorgden. Enkele belangrijke conflicten van burgemeester Grauls met de Rexistische schepenen zijn: Grauls’ weigering Rex-leider Léon Degrelle officieel op het stadhuis te ontvangen (tijdens diens beruchte ‘blijde intrede’ in april 1944 in Brussel) en Grauls’ verzet tegen de integratie van Rexistische paramilitaire formaties in de Brusselse politie. Het meeste problemen heeft Grauls met schepen Maurice Denis van financiën. Niet alleen kan Denis zich door zijn belangrijke bevoegdheid bemoeien met alle andere beleidsdomeinen, hij wil de definitieve centralisering van de administratieve diensten en de politie ook snel doorvoeren en passeert de burgemeester. Het is duidelijk dat het stadscollege een bonte verzameling losse individuen is die niet of nauwelijks samenwerken. Grauls moet ook veel van zijn politionele bevoegdheden als burgemeester afgeven aan het centrale niveau. Toch is het te gemakkelijk Grauls een zwak figuur te noemen. Zijn manoeuvreerruimte was zeer beperkt en zijn opdracht ondankbaar.
Concrete impact op de Brussels administratie
In de praktijk blijft de gemeentelijke decentralisatie bestaan via een districtensysteem. Een ‘commission consultative des districts’ onder leiding van schepen Brunet moet de definitieve fusie voorbereiden, maar zover komt het nooit. Het nieuwe stadscollege staat zwak en de afgezette gemeentecolleges blijven clandestien invloed uitoefenen op het ambtelijk personeel. Voor zover we weten, leidt de nieuwe politieke situatie ook niet tot een grootschalige zuivering van het ambtelijk personeel. Het collaborerende stadscollege heeft de ‘oude’ administratie nodig om de administratie draaiende te houden. Vooral Finné en Denis plaatsen wel individuele vertrouwelingen binnen bepaalde stadsdiensten.
Het bestuursakkoord van september 1942 stelt vooral sociale maatregelen als prioriteit voorop. De voedselvoorziening is de belangrijkste prioriteit. Wat de ordehandhaving betreft, moet Grauls veel van zijn bevoegdheid als hoofd van de politie afgeven aan het departement Binnenlandse Zaken en specifiek de Algemene Rijkspolitie (ARP). De benoemingen en de concrete reorganisatie van de Brusselse politie in 1943 worden boven zijn hoofd beslist door Adriaan Van Coppenolle (ARP). Ook collaborerende schepenen als Denis, Claes en Tommelein bemoeiden zich met de ordehandhaving. Het aantal openstaande vacatures bij de Brusselse politie blijft trouwens groot. Er worden weinig collaborateurs benoemd in het Brusselse politiecorps, omdat er geen geschikte kandidaten zijn.
Het beheer van de dienst bevolking en burgerlijke stand, cruciaal voor de Duitse controle en repressie, is de bevoegdheid van schepen Gillès de Pélichy en na diens benoeming tot gouverneur van Lode Claes. De bevolkingsdienst blijft in districten georganiseerd en de ambtenaren blijven globaal op post: de grip van de schepenen is beperkt. Claes houdt dus de administratie in stand en behoudt ook hun autonomie.
Buiten de politie, blijft dus de administratieve decentralisatie bestaan. Het ambtelijk personeel wordt ook niet gezuiverd omdat het nieuwe college zich niet kan permitteren de diensten te ontregelen.
Een vernederlandsing van onderwijs en administratie?
Het nieuwe college wil de tweetaligheid invoeren voor bestuurszaken in Brussel en de taalwet op het stedelijk onderwijs strikt toepassen. Dat zou een ware revolutie in de Brusselse administratie en het stedelijk onderwijs betekenen. VNV-schepen van onderwijs Piet Finné probeert de ‘vervlaamsing’ van het onderwijs in Brussel door te voeren. Hij doet dat ten eerste via de Kommissie voor Taaltoezicht. Het werk van die controlecommissie leidt tot conflictjes met Brusselse scholen, maar niet tot grote veranderingen. Finné duwt ook een zuiverings- en benoemingspolitiek door vanaf 1943 en zo worden een reeks Vlaams-nationalistische nieuwe orde sympathisanten benoemd in het Brusselse onderwijs (er zouden in 1943 twaalf nieuwe orde gezinde Vlaamse directeuren van scholen benoemd zijn). Hoewel er in 1943 en 1944 nog sancties volgden tegen leden van het Brusselse onderwijzend personeel, hebben we geen zicht op de exacte cijfers van ontslagen en benoemingen. Van een grote ‘zuivering’ van het stedelijk onderwijspersoneel is in elk geval geen sprake. De inhoudelijke invloed van Finné op het onderwijs blijft verder ook beperkt.
Een vervlaamsing van de stedelijke administratie vindt helemaal niet plaats. Omdat acute sociale problemen, de voedselvoorziening en de ordehandhaving vanaf 1942 alle aandacht opeisen, blijft de vervlaamsing van Brussel in het algemeen en van het onderwijs in het bijzonder altijd een achterhoedegevecht. Het heeft op de langere termijn zelfs een averechts effect: het nieuwe College en Kommissie voor Taaltoezicht bevinden zich volledig in het collaboratievaarwater, zodat ook hun doelstelling van vernederlandsing hiermee wordt geassocieerd.
Na de bevrijding
Na de bevrijding van België werd het besluit tot oprichting van Groot-Brussel nietig verklaard en keerde men juridisch-bestuurlijk onmiddellijk terug naar de situatie van vóór mei 1940. Na de bevrijding werden de burgemeester en schepenen van Groot-Brussel in een collectief proces berecht voor collaboratie. Het arrest van het Krijgshof van 3 mei 1949 veroordeelde de leden van het College naast de geldboeten en ontzettingen uit politieke- en burgerrechten tot diverse gevangenisstraffen gaande van minimum twee jaar tot levenslang. Tegen vier schepenen werden doodstraffen uitgesproken (Brunet, Denis, Bacq en Gillès de Pélichy: vier Franstalige schepenen dus), maar deze worden niet uitgevoerd.
Bibliografie
Nico WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40-44. Lokaal bestuur en collaboratie in België, Lannoo, Tielt, 2004.
Nico WOUTERS, “Groot-Brussel tijdens WOII”, in: Els WITTE (red.) (e.a.), De Brusselse negentien gemeenten en het Brussels model / Les dix-neuf communes bruxelloises et le modèle bruxellois, Brussel, 2003.
Chantal KESTELOOT en Bénédicte ROCHET, 1944-1945: Bruxelles: Ville libérée, Brussel, Waterloo, 2019.
Chantal KESTELOOT, Bruxelles sous l'Occupation 1940-1944, Brussel, 2009.
Chantal KESTELOOT, “Un interlocuteur mal connu: la Conférence des Bourgmestres de Bruxelles à l'heure des occupations”, in: Cercle d'Histoire de Bruxelles: anciennement "Les Marolles", 2011, n° 113, p. 3-8.
Peter TAGHON en Jean-Louis ROBA, Brussel 1940-1945, Erpe, 2000.