Tijdens het interbellum vinden diverse personaliteiten uit politieke en academische milieus, zowel Frans- als Nederlandstalig, een platform bij een breed aanbod tijdschriften en dagbladen. Nochtans kan men niet spreken van een intellectueel milieu als zodanig.
De afwezigheid van een intellectuele omgeving is voor een deel te wijten aan een eerder zwakke nationale identiteit: er zijn twee taalgroepen, die de facto opposanten zijn. De opdeling van de maatschappij in functie van politiek-filosofische rigide zuilen verergert de situatie nog. En aan Franstalige kant tenslotte, verzwakt de uitstraling van Parijs deze milieus nog meer.
De oorlog en de bezetting zullen de spelregels overhoop gooien. Veel plaats voor een open debat is er niet meer, en een zeker aantal intellectuelen besluit om nog liever ‘hun pen te breken’ dan te schrijven voor gecensureerde publicaties. Anderen opteren ervoor om zich terug te plooien op een openbare of semi-openbare functie (zoals Winterhulp).
De ‘organische intellectuelen’, zij die verbonden zijn aan academische structuren, wachten voorzichtig af. Nu eens neigen ze naar een politiek van het minste kwaad (Wallonië, Brussel), dan weer naar pogingen tot verregaande accommodatie (Vlaanderen).
Maar zowel in het zuiden als in het noorden van het land zijn er ook enkele intellectuelen die beslissen om zich te associëren met de media (tijdschriften, dagbladen, radio) die afhangen van de Propaganda-Abteilung. Ze worden meegesleept door politieke passie, zijn gemotiveerd door opportunisme of door een drang naar voldoening. Zij worden de spreekbuis van de Nieuwe Orde.
Vlamingen en Franstaligen hebben verschillende attitudes. De Franstaligen blijven lang gehecht aan het respect voor een zekere ‘belgitude’, en kunnen dat indien nodig verzoenen met het fascisme en integreren in het Duitse Europa.
In de Noorden van het land, waar de nazi thematiek sneller een grote rol speelt, zien de culturele organisaties in de aanwezigheid van de bezetter de mogelijkheid om de autonomie en zelfs de onafhankelijkheid van het flamingante Vlaanderen te promoten. De literaire kritiek, essays en streekromans lijken er gevoeliger te zijn voor een nazi discours. Wies Moens, Cyriel Verschaeve, Ferdinand Vercnocke en Marcel Matthijs zijn enkele van hun vaandeldragers. De dichter Bert Peleman gaat zelfs zover dat hij het uniform draagt van de Dietse Militie-Zwarte Brigade.
Devillez, Virginie. Kunst Aan de Orde: Kunst En Politiek in België 1918-1945. Gent: Snoeck, 2003.
Rase, Céline. Les Ondes En Uniforme : La Propagande de Radio Bruxelles En Belgique Occupée (1940-1944). Namur: Presses universitaires de Namur, 2011.
Aron, Paul, Dirk De Geest, Pierre Halen, and Antoon Vanden Braembussche. “Leurs Occupations : L’impact de La Seconde Guerre Mondiale Sur La Littérature En Belgique.” Bruxelles: André Versaille, 1997.
Delcord, Bernard. “A Propos de Quelques ‘Chapelles’ Politico-Littéraires En Belgique (1919-1945).” Cahiers Du CREHSGM, no. 10 (November 1986): 153–205.
Aron, Paul, and Cécile Vanderpelen-Diagre. Vérités et Mensonges de La Collaboration : Trois Écrivains Racontent “Leur” Guerre (Raymond De Becker, Félicien Marceau, Robert Poulet). Bruxelles: Labor, 2006.
Gotovitch, José. “La Thérésienne 1940-1944, Élite de La Nation ?” Bulletin de La Classe Des Lettres et Des Sciences Morales et Politiques XXV (2014): 91–116.