België in oorlog / Persoonlijkheden

Plisnier Oscar

Thema - Bezetting

Auteur : Luyten Dirk (Instelling : CegeSoma)

Oscar Plisnier was een spilfiguur in de financiële politiek tijdens de bezetting. Hij was bij de Duitse inval secretaris-generaal van Financiën, een van de oudste en belangrijkste ministeries, en werd in april 1941 voorzitter van het comité van secretarissen-generaal. Plisnier droeg de verantwoordelijkheid voor de overheidsfinanciën tijdens de bezetting. Hoewel hij in nauw contact stond met de grote private financiële groepen rond het Galopin-comité en in het begin van de bezetting op hen aangewezen was voor de financiering van de overheidsuitgaven, verliep die verhouding niet altijd rimpelloos. Vooral de bezettingskosten die België aan Duitsland moesten betalen waren een bron van conflict. Naast het financiële beleid ging Plisnier’s belangstelling uit naar administratieve hervormingen die erop gericht waren de positie van het ministerie van Financiën te versterken om zo de overheidsuitgaven onder controle te houden.

Carrièreambtenaar en expert publieke financiën

Oscar Plisnier behaalde aan de ULB een licentiaatsdiploma in de economische wetenschappen en een doctoraat in de politieke wetenschappen. Hij doceerde aan de Brusselse universiteit vanaf 1938 openbare financiën. Toch was Plisnier niet in de eerste plaats een academicus, maar een carrièreambtenaar : hij combineerde universitaire studies met zijn reguliere beroepsbezigheden.

Na de middelbare school, die Plisnier doorliep in Vlaamse afdelingen van athenea, ging hij in 1902 aan de slag als ‘aangenomen commies’ bij het ministerie van Financiën. Het was het begin van een carrière die hem na de functie van directeur-generaal van de begroting in 1931 in 1937 aan de top van het departement bracht als secretaris-generaal.

Plisnier maakte een aantal zijsprongen die zijn carrière ten goede kwamen. Hij meldde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger, maar voerde in Le Havre logistieke opdrachten uit, organiseerde er een Controledienst (Office de Controle) en werd medewerker van Max-Léo Gérard die de naoorlogse wederopbouw voorbereidde. Plisnier was na de oorlog nauw betrokken bij de verdediging van de Belgische financieel-economische belangen op de vredesconferenties. In 1926 kreeg hij de leiding van de Dienst voor Vereffening der Oorlogsschade, een dienst die het ministerie van Financiën overnam van het ondertussen opgeheven ministerie van Economische Zaken. Plisnier combineerde die functie met die van medewerker van het door Emile Francqui opgerichte Schatkistcomité, dat de muntsanering na de val van de regering Poullet-Vandervelde mee vorm moest geven door een begrotingsevenwicht te realiseren. Behalve zijn reguliere werk in de fiscaliteit, was Plisnier erg geboeid door vraagstukken van administratieve hervorming. Politiek was Plisnier liberaal en een voorstander van beperkte overheidsuitgaven. Hij stond op goede voet met Max-Léo Gérard, die in de tweede helft van de jaren 1930 een aantal jaren liberaal minister van Financiën was.

indep-belge-18-12-1912-p-2.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : Indépendance belge, 18 december 1912, p. 2
nation-belge-24-9-1920-p-3.png
Instelling : KBR
Oorspronkelijke legende : La Nation belge, 24 september 1920, p. 3.

De nieuwe financiële context van de bezetting

pv-secr-gaux-17-7-1940.png
Instelling : Rijkarchief
Collectie : Archieven Oscar Plisnier
Oorspronkelijke legende : Uittreksel uit de notulen van het comité van secretarissen-generaal van 17 juli 1940.

De bezetting en de politiek van de bezetter veranderden de financiële context ingrijpend. Bij het begin van de bezetting stelde zich voor de staat een probleem van financiële liquiditeit omdat de belastingen niet normaal konden worden geïnd en de openbare financiële instellingen de regering moesten volgen bij haar vertrek uit Brussel. Om dit probleem op te lossen werden twee tijdelijke financiële instellingen gecreëerd door de grote private banken en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas : de Nationale Vereniging voor Steunverlening (Association Nationale d’ Assistance) opgevolgd door de Kas voor Voorschotten en Leningen (Caisse d’Avances et de Prêts). Daarnaast werd in juni 1940, naast en aanvankelijk als vervanger voor de Nationale Bank, een Emissiebank opgericht. Deze instelling, juridisch gefundeerd in een Duitse verordening en niet in het Belgische handelsrecht, met de grote financiële groepen als kapitaalverschaffers, stond in voor de organisatie van de clearing die de handel tussen België en Duitsland financierde. Plisnier, die aanvankelijk een controle- en vetorecht voor hemzelf had geëist in het bestuur van de nieuw op te richten Emissiebank, moest uiteindelijke genoegen nemen met een zitje in de raad van bestuur. Op die manier kwam er een permanente en geïnstitutionaliseerde dialoog tussen Plisnier en de grote financiële groepen en het Galopin-comité, die de Emissiebank aanstuurden.  Hun belangen en die van Plisnier vielen niet altijd samen. Dat had onder meer te maken met de bezettingskosten, die België aan Duitsland moest betalen en een van de belangrijkste instrumenten was voor de economische exploitatie van België. 


De bezettingskosten en de financiële exploitatie van België

De Conventie van Den Haag liet de bezetter toe om kosten te innen voor het bezettingsleger en voor het bestuur van de bezette land. Einde juli 1940 vroeg de Militärverwaltung een eerste betaling van bezettingskosten, een voorschot van 3 miljard Belgische frank. Plisnier betwistte het principe niet, al stipte hij wel aan, na juridisch advies te hebben ingewonnen, dat er sprake was van een dubbele kost aangezien de Belgische administratie het land bestuurde. Plisnier verkreeg enkel uitstel van betaling. De bezettingskosten die België werden aangerekend werden vanaf januari tot september 1941 vastgelegd op 1 miljard Belgische frank/maand, dan verhoogd tot 1,5 miljard Belgische frank. In totaal ging het voor de hele bezetting om 67 miljard Belgische frank, waarmee het bedrag dat België moest betalen uitgedrukt per hoofd van de bevolking overigens lager lag dan het gemiddelde in West-Europa.

De bezettingskosten moesten worden betaald door de Belgische staat, concreet het ministerie van Financiën waarvoor Plisnier de verantwoordelijkheid droeg. De Duitsers drongen aan op een algemene belastingverhoging om die bezettingskosten te betalen, wat Plisnier afwees omdat dit de toch al lage koopkracht zou aantasten. Wel werden de belastingen voor bedrijven en op roerende waarden verhoogd in 1941. Uitgave van nieuwe bankbiljetten wou Plisnier eveneens vermijden omdat dit inflatie in de hand werkte en de waarde van de munt bedreigde. De bezettingskosten werden deels betaald met (langlopende) staatsleningen om de impact ervan te spreiden.

Naast de bezettingskosten gebruikten de Duitsers de clearing om de Belgische economie te laten bijdragen aan de Duitse oorlogsinspanning. De clearing was een onevenwichtig, door Nazi-Duitsland gedomineerd systeem : Duitsland bouwde een aanzienlijk clearingtekort op. Bovendien werd de clearing, die bedoeld was om het buitenlands handelsverkeer te financieren, oneigenlijk gebruikt om aankopen op de zwarte markt of collaboratiebewegingen te financieren. Bovendien werkten de Duitsers vanaf 1942 meer en meer met betalingsopdrachten ‘laut besonderer Mitteilung’; transacties waar niet duidelijk was voor wie precies in België de betaling bedoeld was en voor welk type levering. Dit systeem liet niet toe via de Emissiebank zicht te houden op de transacties tussen België en Duitsland en zo een zekere mate van controle te kunnen uitoefenen op de handelsstromen. Het aantal transacties ‘laut besonderer Mitteilung’ nam sterk toe : waar in 1941 slechts 2% transacties op die manier gebeurden, was dat percentage in maart 1942 al opgelopen tot 70. Geconfronteerd met die situatie weigerde de Emissiebank in april 1942 een aantal betalingen uit te voeren en vroeg aan Victor Leemans en Plisnier om de Duitsers hiervan op de hoogte te brengen en te zoeken naar een voor de Emissiebank aanvaardbare oplossing. Toen de voorstellen concreet werden, ontstonden spanningen tussen de Emissiebank en Plisnier. De voorstellen gingen in de richting van het rationaliseren van de clearing, waarbij het risico bestond dat de ‘dubieuze’ transacties zouden betaald worden met de bezettingskosten die daardoor konden stijgen, iets waar Plisnier zich tegen verzette. Einde december 1942 werd uiteindelijk, na sterke Duitse druk, een compromis bereikt, maar niet zonder felle conflicten tussen de Emissiebank en de grote privé-banken enerzijds en Plisnier anderzijds, die het ‘eenheidsfront’ tussen de bankiers en Plisnier in hun onderhandelingen met de Duitsers danig op de proef stelden en deden uiteenvallen. De crisis werd uiteindelijk opgelost met een compromis waarbij het voor het grootste deel van de transacties via de clearing duidelijk zou zijn waarvoor ze bestemd waren, een deel van de betalingen die gebeurden via de bezettingskosten zoals die van de Feldpost zouden overgeheveld worden naar de clearing waarbij in ruil ‘dubieuze transacties’ van de clearing naar de bezittingskosten werden getransfereerd, zonder dat het totale bedrag van de bezettingskosten zou stijgen. Plisnier kon met dit compromis leven en hoopte nog de bezettingskosten omlaag te krijgen, maar daar hadden de Duitsers geen oren naar. 

pv-secr-gaux-29-11-1940.png
Instelling : Rijksarchief
Collectie : Archieven Oscar Plisnier
Oorspronkelijke legende : Uittreksel uit de notulen van het comité van secretarissen-generaal van 29 november 1940
pv-secr-gaux-7-1-1941.png
Instelling : Rijksarchief
Collectie : Archieven Oscar Plisnier
Oorspronkelijke legende : Uittreksel uit de notulen van het comité van secretarissen-generaal van 7 januari 1941
300911
Instelling : CegeSoma
Auteursrecht : Rechten voorbehouden
Oorspronkelijke legende : Brief van Oscar Plisnier, secretaris-generaal van financiën aand de generaal Reeder, 29 december 1941.

Administratief-politieke hervormingen

De bezettingskosten verergerden de precaire financiële situatie van de schatkist nog, die als gevolg van de oorlog geconfronteerd werd met extra-kosten, bijvoorbeeld voor de wederopbouw, de repatriëring van vluchtelingen of nog, vooral in het begin van de bezetting kosten voor de vergoeding van het hoge aantal werklozen. Plisnier reageerde hierop met een strikte uitgavenpolitiek en door zich de bevoegdheid toe te eigenen besluiten van andere secretarissen-generaal die bijkomende uitgaven met zich meebrachten mee te ondertekenen en zo controle uit te oefenen. Deze praktijk lag in het verlengde van Plisniers hervormingsvoorstellen uit de jaren 1930 om de controle van de administratie van financiën op de begroting en op de uitgaven te vergroten om zo de overheidsuitgaven te beperken.

Geconfronteerd met de Flamenpolitik van de Militärverwaltung opteerde Plisnier ervoor de taalwetgeving in zijn departement strikter toe te passen, waarbij hij ernaar streefde om Franstalige ambtenaren die in Vlaanderen werkten zoveel mogelijk over te plaatsen naar diensten in Wallonië.

In 1941 pleitte Plisnier nog voor een administratieve hervorming die de macht van de minister van Financiën, die een technocraat moest zijn eerder dan een politicus, uitbreidde tegenover de andere ministers en bovendien de controle op de begroting van het parlement zou moeten overnemen.  In het begin van de bezetting steunde Plisnier overigens het ‘Centrum Lippens’, dat een autoritaire politieke reorganisatie voorbereidde en waarbij een aantal hoge ambtenaren betrokken was. Plisnier was de contactpersoon van het comité van secretarissen-generaal met het Centrum Lippens en vond ook deels aansluiting bij de ideeën die het Centrum uitdroeg, maar meende dat ze pas in de praktijk konden worden gebracht wanneer de politieke toestand genormaliseerd was en instellingen die daartoe gelegitimeerd waren de hervormingen konden doorvoeren.

Op het einde van de bezetting werd Plisnier het doelwit van de radicale collaboratie : in juli 1944 kon hij ontsnappen aan een Rexistische aanslag. Na de bevrijding werd Plisnier zoals de andere secretarissen-generaal, op 5 september 1944 geschorst. Het militair gerecht opende een onderzoek voor economische en politieke collaboratie, waarin de problematiek van de bezettingskosten en de clearing niet werd meegenomen, maar dat eerder focuste kleinere feiten zoals kredietverstrekking door een openbare kredietinstelling aan een collaborerend bedrijf, zijn rol in de oprichting van een commissie die schadevergoeding zou betalen aan de weggevoerden van 1940 of het engagement van ambtenaren in vijandelijke milities. Plisnier werd voor deze feiten in oktober 1947 buiten vervolging gesteld. Parallel moest hij zich verantwoorden voor de onderzoekscommissie van de secretarissen-generaal, die in 1948 besliste dat Plisnier (die intussen 63 jaar oud was) zijn functie niet meer mocht hervatten. In maart 1950 kreeg hij echter eerherstel. Plisnier overleed twee jaar later tijdens een vakantie in Knokke.

 

Bibliografie

Sofie Brutsaert, La nuit ne durera pas toujours… Een biografie van Oscar Plisnier (1885-1952) gewezen secretaris-generaal van het ministerie van Financiën, Leuven, KULeuven, mémoire de licence, 1993.

Histoire des finances publiques en Belgique, Bruxelles, Paris, Bruylant-Sirey, 1954.

Hein Klemann, Sergei Kudryashov, Occupied Economies. An Economic History of Nazi-occupied Europe, 1939-1945, London-New York, Berg, 2012.

Herman Van der Wee, Monique Verbreyt, A Small Nation in the Turmoil of the Second World War. Money, Finance and Occupation (Belgium, its Ennemies, its Friends, 1939-1945), Leuven, Leuven University Press, 2009.

Meer weten?

5825 Artikels Administratieve Collaboratie Wouters Nico
Deze pagina citeren
Plisnier Oscar
Auteur : Luyten Dirk (Instelling : CegeSoma)
https://www.belgiumwwii.be/nl/belgie-in-oorlog/persoonlijkheden/plisnier-oscar.html