
Nico Wouters
Nico Wouter is doctor in de geschiedenis en hoofd van de Operationele Directie 4 (CegeSoma), gespecialiseerd in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, transitional justice en herinneringspolitiek. Deze tekst is de openingsrede uitgesproken op 17 mei 2025 tijdens de studiedag ’80 jaar na de Tweede Wereldoorlog: welk verleden voor de toekomst?’ in Gent.
Heeft WOII nog historici nodig? Een tijdlang was dat alleszins wel het geval. Toen de wetenschappelijke geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog in België startte in 1967, was dit verleden nog brandend actueel. De positie van de communisten, de rol van de Koning, het amnestiedebat, de communautaire herinnering: er vielen letterlijk regeringen over deze kwesties.
‘Onverwerkt verleden’
De erfenis van WOII was lange tijd verbonden met de discussie over de toekomst van de Belgische staat. Het idee dat de oorlog een zogenaamd ‘onverwerkt verleden’ was dat de Belgische natie uiteen trok, bepaalde het debat. Het was dus onvermijdelijk dat de kleine groep van historici die zich begaf op het terrein van WOII-onderzoek, werd geconfronteerd met beeldvormingen, politiek misbruik en pseudo-geschiedschrijving. Deze eerste WOII-historici vonden elkaar dan ook in een gedeelde missie, namelijk kritisch onderzoek als wapen tegen mythevorming en doelbewust misbruik van het verleden. Het leidde tot een geschiedschrijving van WOII in België die zeer empirisch was, want gegrond in de archieven, en gebaseerd op methoden uit de sociale wetenschappen, maar een historiografie die ook erg nationaal van insteek was en weinig zin had in internationalisering of theoretische vernieuwing. Dat gemeenschappelijk ‘programma’ was simpel maar werkte in de praktijk wel. Zo konden bijvoorbeeld José Gotovitch, een Franstalige communist van Joodse afkomst, en Albert de Jonghe, een veroordeelde Vlaams-nationalistische collaborateur, beiden onder de koepel van hetzelfde centrum onderzoek doen en de eerste twee klassieke wetenschappelijke werken publiceren.
De term publieksgeschiedenis bestond nog niet, maar men had die term ook niet nodig om midden in het maatschappelijk debat te staan, bijvoorbeeld via de structurele samenwerking met de ‘productiekern WOII’ van de openbare omroep. Die wetenschappelijke beweging piekte qua resultaten tussen 1991 en 2001. Maatschappelijk engagement stond de kritische functie van geschiedschrijving niet in de weg, integendeel. Dat was in die periode heel duidelijk, bijvoorbeeld in de zogenaamde ‘Voorwaarts Groep’ in 2002 maar ook in tal van academische boeken zoals ‘Onverwerkt verleden’ uit 1991, ‘Herfsttij van de 20ste eeuw: extreem rechts in Vlaanderen’ uit 1992, ‘Collaboratie in Vlaanderen: Vergeven en vergeten?’ uit 2002 of ‘Het gewicht van het oorlogsverleden’ uit 2002. Dit waren toonaangevende wetenschappelijke publicaties die telkens vertrokken vanuit een maatschappelijke vraag.
Tussen 1967 en pakweg 2001 koesterden WOII-historici een zeker vooruitgangsoptimisme, gebaseerd op geloof in het proces van historische waarheidsvinding. De onuitgesproken veronderstelling was dat een toename van wetenschappelijke kennis op een bijna wetmatige manier zou leiden tot een afname van foute beeldvorming of misbruik van de geschiedenis.
De laatste decennia zijn enorme stappen vooruit gezet. Veel nieuwe instellingen doen vandaag belangrijk professioneel herinneringswerk. Uitmuntende boeken zoals die van Bjorn Rzoska en Timmie van Diepen combineren perfect persoonlijk engagement, kritisch onderzoek en verhalend vertellen. Sommige lokale projecten en onderzoekers verdedigen hoge wetenschappelijke kwaliteitseisen. En er zijn vandaag ook prachtige artistieke projecten over WOII. Maar als we kijken naar de overkoepelende vraag - welke betekenis geven we vandaag aan dat verleden? – zijn er toch redenen voor bezorgdheid. De dominante trend in België en Europa is er voor mij toch één van regressie. Globaal gaan we de laatste tien jaar niet vooruit, maar achteruit. De erfenis van WOII wordt vandaag meer en openlijker politiek gemobiliseerd dan dertig jaar geleden. Sommige oude mythes over het verzet, de collaboratie en de repressie lijken vandaag terug te keren. We zien en horen opnieuw categorieën over goed en fout, die zo uit de jaren 1970 en 1980 lijken te komen. Kennis en inzichten die dertig jaar geleden al gepubliceerd werden over WOII, lijken vandaag vergeten. Kritische geschiedschrijving en fundamenteel onderzoek onder druk. Het kritisch inzicht is vandaag aan het afvlakken.


De onthistorisering van de oorlog


Ten eerste is de WOII vandaag helemaal uit de geschiedenis gehaald. Ons historisch bewustzijn over de oorlog gaat uit van een directe band tussen heden en verleden. We projecteren collectief onze hedendaagse opvattingen op de oorlog. Verzetsmensen uit 1942 streden bijvoorbeeld om idealen die wij vandaag belangrijk vinden. De oorlog is een decor van de actualiteit geworden. En dat decor moet vooral tot leven komen met persoonlijke verhalen, liefst van zoals dat heet ‘gewone mensen’. De grote meerderheid van de WOII-publicaties en andere producten volgen vandaag een in wezen puur commerciële logica: herkenbare verhalen die recreatief geconsumeerd kunnen worden, zonder de intentie om een bestaand beeld te verstoren.
De media spelen daarin een nefaste rol: historici die vandaag nog gehoord of erkend willen worden, moeten vandaag boven alles storytellers zijn. Die trend leidt tot verschillende problemen. Net als in de jaren 1950, zitten we terug in een periode dat de individuele waarheid van de getuige een waarheidsclaim heeft waar historici weinig vraagtekens bij kunnen zetten. Het verschil met de jaren 1950, is dat vandaag ook kinderen en kleinkinderen blijkbaar getuigen van WOII kunnen zijn. In bepaalde gefictionaliseerde vormen van geschiedschrijving wordt vandaag geen moeite meer gedaan te refereren naar bronnen of de bestaande literatuur.
Het belangrijkste negatieve gevolg van die verhalende en persoonlijke bocht, is dat kritisch onderzoek vandaag eigenlijk afgestraft wordt en daarom dreigt te stagneren. Het laaghangend fruit is veel gemakkelijker te produceren en het leidt ook tot erkenning; je zou als historicus wel gek zijn om nog vier of vijf jaar van je leven in een leeszaal te kamperen om onderzoek te produceren dat vervolgens genegeerd wordt. Elke week verschijnt er wel ergens een persoonlijke getuigenis over collaboratie, over de Holocaust of over het verzet: soms heel verdienstelijke boeken, die echter te vaak hetzelfde verhaal vertellen. En dat terwijl de lacunes in onze kennis over WOII enorm blijven. Er zijn in België vandaag nog altijd geen goede standaardwerken over de politieke partijen tijdens WOII, over het overheidsapparaat, over Congo, over de verplichte tewerkstelling, over het dagelijks leven, over de voedselvoorziening, over de krijgsgevangenen, over financiële en economische geschiedenis, over de Duitse bezetter of over bepaalde sociale klassen. Zelfs veel essentiële cijfergegevens hebben we vandaag nog altijd niet. In algemene zin is het onderzoek naar grotere structurele verschuivingen van WOII in België vandaag doodgebloed. Met andere woorden: terwijl we mooie verhalen vertellen, liggen de grote onderzoekswerven stil.
Een pervers effect daarbij is ook de manifest valse tegenstelling die vandaag wordt gecreëerd tussen geëngageerde publiekshistorici aan de ene kant en een soort restcategorie aan de andere kant (dat zijn dan ‘niet-publiekshistorici’ blijkbaar). De tegenstelling tussen maatschappelijk engagement enerzijds en wetenschappelijke afstand anderzijds is niet alleen een schijntegenstelling maar ook naast de kwestie: het leidt de aandacht af van waar het echt om gaat: namelijk dat kwaliteitsnormen altijd toegepast moeten worden, ongeacht het publiek, de boodschap, de vorm of de context.
Institutionalisering van het herinneringsbeleid
Een tweede trend is de sterke institutionalisering van het herinneringsbeleid rond WOII. Anno 2025 heeft dat geleid tot een beleid dat een ethiek van herinnering heeft geofficialiseerd. Het is een ethiek gericht op een morele pedagogie, die steunt op een sacralisering van het begrip slachtofferschap. Vaak ligt hier ook de overlap met het utilitaire idee dat de studie van WOII een directe, pedagogische toepassing moet hebben voor vandaag. Deze moeilijke termen betekenen simpel gezegd vooral dat het beleid vandaag ons historisch bewustzijn bepaalt, veel meer dan 20 of 40 jaar geleden. Dat klinkt misschien allemaal abstract, maar elke week zien we concrete voorbeelden. We proberen bijvoorbeeld onze beleidsmakers al jaren duidelijk te maken dat er tijdens WOII in België geen vervolging heeft plaatsgevonden van homoseksuele mannen omwille van hun geaardheid: een boodschap die gewoon in beleidsteksten genegeerd wordt omdat men graag de actuele strijd van de LGBTQIA+-gemeenschap de morele legitimiteit geeft die enkel vervolging door de Nazi’s kan bieden. En dan merken we dat historische waarheidsvinding vandaag vaak zwak staat. Er bestaat vandaag een politieke consensus over het oorlogsverleden, bijvoorbeeld in Vlaanderen over het verzet, en als je als historicus daar kritische vraagtekens bij zet, zet je jezelf buiten spel.
Symptomatisch is de discussie rond een nationale feestdag voor 8 mei. De mobilisering voor deze feestdag steunt op eenzijdige politieke motieven en mist een inhoudelijke visie op het verleden dat we willen herdenken. Dat zonder die visie een dergelijke feestdag het risico loopt heel snel te leiden tot misbruik en verdere polarisering, is iets dat men vandaag niet lijkt te beseffen. Straks zitten we zo met een nationale herinneringsdag, die als een lege doos kan worden ingevuld van waar de politieke wind waait.
.jpg)
Vererfgoeding van het verleden

Een derde negatieve trend, is de vererfgoeding van het verleden, wat vooral op de omgang met archieven een negatieve impact heeft. Archieven worden vandaag steeds meer benaderd als grondstof voor identiteitsvorming en minder als bronnen voor historisch onderzoek. Het is een paradigmawissel die vooral een impact heeft in de opleidingen van toekomstige historici. Een basisbegrip van archiefconcepten, is aan het afkalven. Het leidt tot een groeiend gebrek bij jonge historici aan kennis over hoe archieven te vinden, te gebruiken, laat staan te begrijpen als bron. Maar het heeft ook concrete implicaties voor prioriteiten en financiering. Ondanks de lippendienst die graag en vaak wordt bewezen aan ‘de herinnering’ en ‘ons erfgoed’ is er geen geld meer voor de fundamenten - zeker niet op federaal niveau waar het gros van de grote WOII-archieven wordt beheerd. 75% van de WOII-archieven in het Rijksarchief werden pas na het jaar 2000 overgedragen en zijn dus nog nooit systematisch ontgonnen. De archieven van Oorlogsschade zijn nauwelijks gebruikt voor onderzoek, de archieven van de NLCV liggen al jaren te wachten tot iemand tijd heeft ze te herverpakken, de archieven van Dienst sekwester zijn quasi onbekend, de archieven van de Emissiebank zijn maar half geïnventariseerd. Van mij mag iedereen zijn eigen erfgoedgemeenschap oprichten rond een aspect van WOII als hij of zij daar gelukkig van wordt, maar ik stel vast dat het belangrijkste geheugen van WOII in ons land vandaag wordt beheerd door vijf man en een paardenkop in erbarmelijke materiële omstandigheden.
Besluit
De vraag ‘heeft WOII historici nodig’ heeft daarom eigenlijk als antwoord: zoals we nu bezig zijn eigenlijk niet. We zijn hard bezig onszelf overbodig te maken. Wanneer we vaststellen dat de herinnering aan WOII soms een lege doos aan het worden is, komt dat ook door historici. We verwaarlozen zelf onze kerntaken en verwarren vaak bijzaak en prioriteit. We laten zelf de cruciale archieven steeds meer links liggen, kritische vragen die ongemakkelijke antwoorden opleveren stellen we niet meer, vragen die jaren onderzoekswerk vergen maar ons niet meteen in de krant doen komen, vinden we niet meer zo interessant. 80 jaar na de bevrijding hebben historici geen eigen agenda meer om dat verleden mee toekomst te geven.
Er is dus werk aan de winkel. Het is utopisch om te denken dat er snel een soort grote shift komt, maar het loont volgens mij wel de moeite er minstens over te spreken. Daarom wil ik eindigen met drie aanbevelingen, die deel kunnen uitmaken van discussie.
1/ Zelfs al ontbreken de middelen om het vandaag uit te voeren, denk ik toch dat het nodig is een onderzoeksprogramma te schetsen betreffende de WOII in België voor de komende 20 jaar. Enkele mogelijke krachtlijnen liggen voor de hand. Het wordt dringend tijd dat de WOII in een ruimere tijdsperiode wordt geïntegreerd en dat we ook kijken naar andere disciplines en onderzoeksdomeinen, bijvoorbeeld de koloniale geschiedenis. Landen die vandaag het Nazigeweld als een soort absoluut kwaad sacraliseren, zijn in de eerste helft van de 20ste eeuw zelf plegers van massaal staatsgeweld geweest in koloniale gebieden. Een synchrone vergelijking van geweldmechanismen in de continentale oorlogen en in de Europese kolonies bijvoorbeeld, is één van de vele pistes. Een andere eenvoudige krachtlijn moet zeker zijn om eindelijk terug het onderzoek opnieuw te laten vertrekken vanuit de archieven, en niet vanuit Google. Het zou ook betekenen dat we terug kritische, lastige vragen moeten durven stellen. Vragen die niet dienen om het beleid de antwoorden te geven die ze graag horen, of lastige vragen zoals die het politieke gebruik van de Holocaust in de internationale politiek van vandaag.
2/ Ten tweede: ik denk dat een ethische code voor WOII historici niet enkel nuttig kan zijn maar zelfs nodig is. Ik pleit niet voor minder maar voor meer maatschappelijk engagement, maar daarvoor is denk ik wel een kader nodig. Zo’n kader moet geen reeks instructies zijn. Maar we moeten vind ik nadenken over vragen zoals: wat is onze houding tegenover de media; moeten we als historici op elke vraag antwoorden? Moeten we meewerken aan elke vorm van herdenkingen of publieksvertaling? Wat moet onze rol zijn? Waar liggen de grenzen van het toelaatbare of wanneer zijn onze prioriteiten nog herkenbaar? Hoe gaan we om met referenties naar elkaars ideeën en conclusies? Marc Jacobs heeft het idee van een code voor historici ooit ‘achterhaald’ genoemd. Ik ben het fundamenteel oneens met hem: het is vandaag meer nodig dan ooit. Het kan een kader bieden waarmee wij ook onze actievere maatschappelijke rol kunnen opnemen.
3/ Ten derde is er dringend nood aan het verwetenschappelijken van de studie van wat ik maar ‘collectieve herinnering’ noem. Enkel al het meer systematisch verzamelen van betrouwbare wetenschappelijke data voor een impactanalyse van bepaalde herdenkingsevenementen of pedagogische projecten is essentieel om beter te begrijpen waarover we vandaag spreken. Vandaag is die collectieve herinnering een publieke arena geworden waarin de persoon die het hardst roept wordt opgepikt, zonder veel tegenwind.
Niet iedereen hoeft het eens te zijn met mijn inschattingen; waarschijnlijk vinden velen dat ik te negatief ben. Maar ik hoop dat iedereen minstens aanvoelt dat een debat hierover vandaag nodig is. Mijn inschatting is dat het historisch bewustzijn over WOII – en mogelijk ook van andere thema’s en perioden zoals ons Koloniale verleden – meer dan ooit wordt gestuurd door een politiek beleidskader. Er zijn vandaag genoeg tekenen dat het zogenaamd cultureel geheugen van de WOII een invulling krijgt die steeds meer botst met het proces van historische waarheidsvinding. Het enige goede antwoord van historici is volgens mij om onze eigen agenda beter te onderscheiden. Gemakkelijk zal dat niet zijn, want dat gaat in tegen de dominante stroming die ons allemaal elke dag in een andere richting trekt. We dienen allemaal projecten in waar we niet achter staan, we volgen allemaal de logica van onze eigen instituten en als individuen zijn we allemaal ijdel genoeg om graag op TV te komen. Mijn onderliggende pleidooi is er zeker één van meer samenwerking, met waardevolle partners in de erfgoedsector of de media. We moeten ook meer in plaats van minder maatschappelijk geëngageerd zijn. Maar we moeten daarbij volgens mij wel durven opnieuw onze eigen historische agenda voorop plaatsen. Welke invulling we de komende decennia gaan geven aan de erfenis van WOII wordt vandaag bepaald, en als dan de vraag is: ‘hebben we daar eigenlijk nog historici bij nodig?’, is mijn antwoord: eigenlijk liefst wel.
Bibliografie
Wouters Nico, "The Second World War in Belgium : 75 years of history (1944-2019)" in RBHC/BTNG/JBH, XLIX, 2019, 2/3. - p. 12-81, https://www.journalbelgianhist...
Reageren?
U wordt geraakt door deze bijdrage of u wenst te reageren? Uw opmerkingen, commentaren en ideeën zijn welkom via belgiumwwii@arch.be