Débats

Hype of hoop? Literaire non-fictie over de Tweede Wereldoorlog

Thème - Mémoire

Auteur : Willems Bart (Institution : Archives de l'État)

Pour citer cette page

foto_bart-willems(2).jpg

Bart Willems

Rijksarchief

Er is geen gebrek aan literaire non-fictie over de Tweede Wereldoorlog. Onder de boeken die afgelopen jaren verschenen, sprongen vooral – wat mij betreft – ‘t Hooge nest (2019) van Roxanne van Iperen en Stefan Hertmans’ De Opgang ertussenuit. Toch slagen veel boeken er niet in om iets nieuws te brengen voor zij die vertrouwd zijn met de oorlogsgeschiedenis. In 2024 verschenen echter twee boeken die ik kan aanraden als ‘must read’.

van-iperen-t-hooge-nest(2019).jpg
Légende d'origine : Roxanne van Iperen, ’t Hooge nest, Amsterdam, Lebowksi, 2019.
hertmans-de-opgang(2023).jpg
Légende d'origine : Stefan Hertmans, De opgang, Amsterdam, De Bezige Bij, 2020.

The Sound of Silence

Het eerste boek betreft Gedeelde Grond (2024) van Björn Rzoska, waarin hij de ervaringen van zijn beide grootvaders tijdens de Tweede Wereldoorlog beschrijft. De ene is een Vlaamse collaborateur in de Waffen-SS, de andere een Poolse soldaat in het geallieerde bevrijdingsleger. Als ‘kleinzoon-historicus’ duikt Rzoska in de archieven en ontdekt hij dat de familieverhalen die hij als kind te horen kreeg, weinig van doen hebben met de werkelijkheid. Het boek geeft de ontluisterende en confronterende zoektocht naar ‘de waarheid’ weer van een kleinzoon over zijn familiaal oorlogsverleden.

Het tweede boek, De razzia (2024), is geschreven door een achterkleinkind dat eveneens op zoek gaat naar het familiale oorlogsverleden. Journalist en historicus Timmie Van Diepen onderzoekt in De razzia in welke omstandigheden op 22 augustus 1944, net voor de bevrijding, vijf leden van het gezin Dirkx de oorlog niet overleefden. Het waargebeurde verhaal speelt zich af in Molenbeersel, een klein dorp in de provincie Limburg vlak aan de Nederlandse grens.

‘Het willen weten’, was voor beide auteurs de motor achter hun zoektocht. Wellicht ingegeven door hun opleiding als historicus, zochten ze antwoorden die ze in familiale kring niet of half kregen. Want net zpals in vele Belgische gezinnen werd na de oorlog niet over de traumatische oorlogservaringen gesproken. Er heerste vooral stilte. Over de oorlog werd gezwegen, punt. Op die manier circuleerden verhalen die doorspekt waren met hele leugens en halve waarheden, vaak ook uit onwetendheid. Van Diepen verwoordt het treffend: “Als er één hardnekkig verhaal bleef bestaan, dan was het wel dat de oorlog voor die 22ste augustus 1944 niet veel had voorgesteld. Dat was niet zozeer een bewuste verdraaiing van de feiten, maar eerder een vorm van onwetendheid. Over wat er onder de waterlijn gebeurde, wisten velen niets af.” (De razzia, 77) Het is de grote verdienste van beide auteurs dat ze voorbij de voorgekauwde verhalen of oorverdovende stiltes keken en via historisch-kritische methoden het verhaal achter de mythes wisten te ontrafelen. Dat doen ze beiden overtuigend en met brio.

Geweld in Limburg

De twee familiegeschiedenissen hebben genoeg dramatiek in zich om de lezer vast te houden van begin tot einde. Maar in beide werken wordt de lezer ook meegezogen in de zoektocht naar ‘de waarheid’. In het geval van Van Diepen begon die in de zomer van 2013, na het overlijden van zijn grootmoeder, met een speurtocht naar tientallen getuigen en in archieven die lange tijd hun geheimen slechts met mondjesmaat prijsgaven. Maar ook Rzoska stelde zich al als opgroeiende historisch geïnteresseerde jongeling vragen bij het oorlogsverleden van zijn beide grootvaders.

“Het lijkt alsof iemand die geschiedenis met een grote gom heeft uitgeveegd”, schrijft Van Diepen nadat hij in 2013 vaststelde dat in de publieke ruimte van Molenbeersel geen enkele verwijzing te vinden was naar de dramatische gebeurtenissen die zijn familie zo zwaar hadden getroffen. Zijn overgrootvader, Willem Dirkx, en diens vader Lambert, werden tijdens de razzia in de herberg ‘In de Dorstige Herten’ ter plekke neergeschoten. Drie broers van Willem – Henri, Albert en Jaak Dirkx – werden opgepakt, gedeporteerd en keerden nooit meer uit de kampen terug. Na de oorlog werden de gebeurtenissen afgedaan als een vergissing: oude wonden werden best niet opengereten en dus werden de feiten doodgezwegen of zelf ingekleurd. Van Diepen slaagt er echter in om het persoonlijke verhaal vast te haken aan de grotere geschiedenis van de bezetting en de context van de laatste turbulente oorlogsmaanden in de provincie Limburg.

De geweldspiraal waarin de provincie Limburg zich vanaf 1943 bevond, was te wijten aan de verwevenheid van verzet en criminaliteit, zo luidde lang het dominante verhaal. Die beeldvorming werd in de jaren 1980 versterkt door het boek Terreur in oorlogstijd (1984) van gewezen VRT-journalist Jos Bouveroux. Vooral de Partizanen, de gewapende tak van de Belgische Kommunistische Partij, worden daarin met de vinger gewezen. Waartoe dienden al die liquidaties van collaborateurs als de prijs die daarvoor moest betaald worden telkens zo hoog was, lijkt de auteur te suggereren. Het sluit aan bij een discours dat tijdens de oorlog in collaboratiekringen gangbaar was en waarbij ‘banditisme’, ‘terrorisme’ en verzet op één hoop werden gegooid. In het boek van Bouveroux komt de omvang van de geweldspiraal duidelijk aan bod, maar de oorzaak van dat geweld legt hij nogal eenzijdig in het kamp van het verzet. Van Diepen had evengoed mee kunnen gaan in die redenering om de razzia te kunnen verklaren. Maar dat doet hij bewust niet omdat hij het belangrijk acht de complexiteit van de bezetting te duiden:

van-diepen-de-razzia(2024).jpg
Légende d'origine : Timmie Van Diepen, De razzia, Kalmthout, Pelckmans, 2024.

“Die verwevenheid van verzet en criminaliteit is volgens veel inwoners de oorzaak voor het zwijgen na de oorlog. Voor het gebrek aan antwoorden op de vragen die ik stelde over de razzia in de herberg van mijn familie. Als ik vroeg waarom er geen monument stond voor die 22ste augustus, kreeg ik meestal een verklaring die terugleidde naar de overvallen en de daarmee samenhangende kritiek op het verzet. Met name de partizanen kregen na de oorlog de schuld in de schoenen geschoven, ook voor zaken waarmee ze in de verste verte niets mee te maken hadden. Dat had niet alleen te maken met hun ruige reputatie, maar ook met de ontluikende Koude Oorlog en de schrik voor het Rode Gevaar. De PA […] was in de naoorlogse politieke context een gemakkelijk doelwit. Ook al waren veel partizanen helemaal niet links in de leer, zeker niet in het katholieke Limburg.” (97)



De acties van het verzet waren een reactie op de vervolgingen, arrestaties en deportaties, die overigens gebeurden met hulp van collaborerende bewegingen. Volgens historicus Rudi Van Doorslaer (Nekschot, 2021, 166) vormde deze zogenaamde ‘zwarte terreur’, gekoppeld aan de maatschappelijke ontwrichting en nijpende schaarste, de perfecte cocktail voor de geweldspiraal waar de provincie Limburg vanaf 1943 in terechtkwam. Die spanningen eindigden overigens niet met de oorlog. Ook na de oorlog bleef de toestand gespannen.

Vlaams en katholiek?


Er is het verhaal van de oorlog en het verhaal na de oorlog, ook in het geval van Paul Rumes, de grootvader van Björn Rzoska. Zijn ‘carrièrepad’ laat dat duidelijk zien. Voor de oorlog was Rumes al lid van Rex, om vervolgens via de Algemeene-SS Vlaanderen de stap naar de militaire Waffen-SS te zetten. Paul blijkt al in 1940 aan te sluiten bij de Waffen-SS, nauwelijks vier maanden na de Duitse inval in België. Dat is lang voor de inval in de Sovjet-Unie en de oprichting van het Vlaams Legioen, waarvoor het VNV pas vanaf juli 1941 actief zal werven. Met andere woorden, Rumes was er rap bij om zich aan de kant van de (op dat moment nog) overwinnaars te scharen.

Rumes tekent voor vier jaar en wordt aanvankelijk ingelijfd bij het reservebataljon SS-Germania, waar de Vlamingen ‘op één hand zijn te tellen’. Na een opleiding van zes maanden in de SS-opleidingskazerne Langenhorn, bij Hamburg, verhuist hij naar het regiment SS-Westland. Dat is speciaal opgericht voor Nederlanders en Vlamingen. Begin 1941 wordt het regiment een onderdeel van de SS-Division Wiking, dat naast Nederlanders en Vlamingen ook Denen, Noren en Duisters in haar rangen telt.

In afwachting van inzet aan het oostfront verblijft Paul eerst in Klagenfurt, in het huidige Oostenrijk. Vervolgens gaat zijn ‘reis’ naar Polen. Meer bepaald in Lublin, waar in de zomer van 1941 – op het moment dat Rumes er verblijft – de SS een Kriegsgefangenenlager der Waffen-SS Lublin bouwt. De eerste gevangenen zijn Russische krijgsgevangenen, gevolgd door Poolse Joden uit het getto van Lublin. Daarna wordt de gevangenis ingeschakeld in de moordmachine van het naziregime als concentratie- en vernietigingskamp Majdanek.

Met Operatie Barbarossa valt Duitsland op 22 juni 1941 de Sovjet-Unie binnen. Vanuit Lublin gaat het Westland regiment met de trein naar de Oekraïense grens. Het regiment telt dan ongeveer 4000 soldaten. Op 1 juli volgen de eerste gevechten met het Rode Leger in Lviv. Het hek is van de dam wanneer de regimentskommandant van Westland, Hilmar Wäckerle, door een sluipschutter wordt gedood. Het regiment Westland begaat vervolgens in West-Oekraïne in die periode genocidale oorlogsmisdaden door Joden en andere burgers te vermoorden.

rzoska-gedeelde-grond(2024).jpg
Légende d'origine : Björn Rzoska, Gedeelde Grond, Ertsberg, 2024.

“‘De Russen deden beestachtige dingen’, vertelt Paul. Over de zijne en die van zijn regiment zwijgt hij. Die stilte is oorverdovend, maar kan de misdaden evenwel nooit uitwissen.” (Gedeelde Grond, 64) Oud-oostfronters wisten na de oorlog hun houding van tijdens de oorlog te rechtvaardigen door het beeld op te hangen dat ze destijds vanuit een katholieke en Vlaamse overtuiging het goddeloze communisme gingen bekampen. In dat opzicht beantwoordde het lang opgediste familieverhaal van Paul Rumes aan dat beeld. “Het verhaal over de collaboratie van mijn grootvader is in de familie decennialang zorgvuldig bewaakt: ‘Paul, diepgelovig, trok vanuit het katholieke geloof naar het oostfront.’ Sommigen haastten zich eraan toe te voegen: ‘Zodra hij zag waarin hij terechtgekomen was, trachtte Paul zo snel mogelijk naar huis te keren.’ […]” (Gedeelde Grond, 12), schrijft Rzoska. De bewijsstukken in Rumes’ strafdossier vertellen evenwel een heel ander verhaal. Er is in Pauls geval geen sprake van Vlaamsgezindheid of diep katholiek geloof als motor voor zijn engagement om lid te worden van de Waffen-SS. Wel een ideologische keuze voor de Nieuwe Orde en het nationaalsocialisme. Dat die mythe kon gedijen, lag ook aan de tijdsgeest. Tijdens de Koude Oorlog vierde het anticommunisme hoogtij en werd de strijd aan het oostfront afgedaan als een oorlog tegen het ‘goddeloze bolsjewisme’. De oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid begaan door Vlaamse oostfrontvrijwilligers staan overigens omstandig beschreven in het boek Drang naar het Oosten (2019) van Frank Seberechts.

Dossiers van het militaire gerecht

In beide boeken spelen de strafdossiers van het militaire gerecht een cruciale rol in het demystifiëren van de decennialang overgeleverde familieverhalen. “Wordt het na bijna tachtig jaar niet hoog tijd dat alle strafdossiers gewoon toegankelijk zijn voor onderzoek?”, vraagt Rzoska zich af (Gedeelde Grond, 11). Ook Van Diepen klaagt de moeizame toegankelijkheid van de dossiers van het militair gerecht aan. Ze “zaten lange tijd letterlijk achter slot en grendel”, klinkt het meermaals als een mantra in het boek. Helemaal correct is dat niet, maar het is vooral de niet te rechtvaardigen discriminatie tussen academische onderzoekers en informatie zoekende burgers die ze terecht aankaarten. Een verzuchting die historici met regelmaat van de klok in de pers hebben aangeklaagd. Na de afschaffing in 2004 van het militair rechtscollege in vredestijd bleef het College van procureurs-generaal als een sluiswachter waken over de raadplegingsmodaliteiten. Na de verhuis van de archieven naar het Rijksarchief staat deze laatste instelling sinds 2018 in voor het beheer van de archieven van het militair gerecht. Ook de aanvragen om inzage worden door het Rijksarchief behandeld, maar het is nog steeds het college van procureurs-generaal die beslist wie toegang krijgt. Collega Rijksarchivaris Johannes Van de Walle beschreef het beleid in 2022 treffend: “Het college miskent het legitieme en diepmenselijke verlangen van de nabestaanden om met het verleden van hun familie in het reine te komen; de houding dat de burgers tegen de waarheid beschermd moeten worden, is betuttelend en achterhaald.”

In een advies van 30 april 2024 aan de minister van Justitie pleit het College van procureurs-generaal nu voor de overdracht van de volledige verantwoordelijkheid van de archieven van de militaire rechtscolleges ouder dan 30 jaar aan het Rijksarchief. De voorgestelde wetswijzigingen zullen niet voor morgen zijn gezien de huidige regering in ‘lopende zaken’, maar er is nu alleszins perspectief op transparantere raadplegingsmodaliteiten.

Slot

Laat me tot slot eindigen met de woorden van Van Diepen: “Dat gebrek aan erkenning [van verzetslui, burgerlijke weerstand (BW)] is symptomatisch voor de manier waarop er in Vlaanderen met de Tweede Wereldoorlog wordt omgegaan. Pas in recente jaren is er meer aandacht gekomen voor het verzet en de slachtoffers van het naziregime. Het oude narratief, waarbij collaboratie werd vergoelijkt, heeft plaats geruimd voor een eerbetoon aan de mensen die het echt verdienen.” Maar, zo voegt hij eraan toe, “zonder de verzetsmensen op een voetstuk te willen zetten” (De razzia, 369-370). Een belangrijke toevoeging omdat eendimensionale mensen niet bestaan, helden ook schaduwkanten hebben en het verleden te complex en gelaagd is.

Epiloog

Ik deel de mening van historicus en specialist van de Duitse repressie, Dimitri Roden (UGent/Rijksarchief), dat een geschiedenis van het verzet ook geschreven dient te worden op basis van bronnen van de instellingen die tijdens de bezetting jacht op het verzet hebben gemaakt. De strafdossiers van verschillende afdelingen van de Sipo-SD in België, de Abwehr, de Geheime Feldpolizei, de Feldgendarmen en Belgische politiediensten hebben over dit thema nog lang niet al hun geheimen prijsgegeven. Zo is de rol van de meedogenloze Sipo-SD-agent Emiel Van Thielen, alias Max Gunther ook tijdens de razzia in Molenbeersel cruciaal. Tegelijk moeten we vaststellen hoe weinig we nog steeds weten over deze tot Duitsers genaturaliseerde SD-agent die van het neerslaan van het (communistisch) verzet zijn handelsmerk had gemaakt. En wie waagt zich aan literaire non-fictie over die andere Vlaamse collaborateurs zoals Robert Verbelen, Tony Van Dyck en consoorten? Mag er hoop gekoesterd worden dat nieuwe literaire non-fictie ook die donkere bladzijden van de ‘zwarte terreur’ in Vlaanderen voor een breder publiek in al zijn complexiteit belicht? Of blijft het bij deze kortstondige hype van twee ‘must read’ boeken?

Bibliografie

Jos BOUVEROUX, Terreur in oorlogstijd: het Limburgs drama, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1984.

Stefan HERTMANS, De opgang, Amsterdam, De Bezige Bij, 2020.

Björn RZOSKA, Gedeelde Grond, Ertsberg, 2024.

Frank SEBERECHTS, Drang naar het Oosten. Vlaamse soldaten en kolonisten aan het oostfront, Kalmthout, Polis, 2019.

Johannes VAN DE WALLE, “Verholen passies? De archieven van het militair gerecht en hun raadplegingsmodaliteiten” in: META, 2022, 7, website van vvbad < vvbad.be >, geraadpleegd op 21 juni 2024.

Timmie VAN DIEPEN, De razzia, Kalmthout, Pelckmans, 2024.

Rudi VAN DOORSLAER, Nekschot. Oorlog, geweld en bevrijding in Tongeren, Sterck & De Vreese, 2021.

Roxanne VAN IPEREN, ’t Hooge nest, Amsterdam, Lebowksi, 2019.

Reageren?

U wordt geraakt door deze bijdrage of u wenst te reageren?

Uw opmerkingen, commentaren en ideeën zijn welkom via belgiumwwii@arch.be

Pour citer cette page
Hype of hoop? Literaire non-fictie over de Tweede Wereldoorlog
Auteur : Willems Bart (Institution : Archives de l'État)
/debats/hype-of-hoop-literaire-non-fictie-over-de-tweede-wereldoorlog.html