Alexandre Galopin was de gouverneur van de Société Générale. Dit was in 1940 de belangrijkste holding van het land die grote delen van de Belgische industrie controleerde. Hij was een spilfiguur in de economisch-financiële politiek tijdens de bezetting, vooral via het naar hem genoemde comité van financiers en industriëlen. Galopin zou de bezetting niet overleven. Op 28 februari 1944 werd hij als symbool van het Belgische patriottisme neergeschoten in zijn Brusselse woning door extremisten van de Vlaamse collaboratie.
Voor WOII: De ongekroonde koning van de Belgische economie en Financiën
Alexandre Galopin werd geboren in 1879 in een Luikse juristenfamilie. Zijn vader Gérard was hoogleraar burgerlijk recht aan de Rijksuniversiteit Gent, later aan de Rijksuniversiteit Luik. Galopin trad niet in de voetsporen van zijn vader maar werd burgerlijk ingenieur. Na zijn afstuderen in 1902 vervolmaakte hij zijn opleiding in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Twee jaar later trad hij in dienst van de Fabrique Nationale d’Armes de Guerre (FN). Hij startte onderaan de ladder – hij werkte onder meer als technisch tekenaar en bankwerker – maar stootte snel door naar de leiding van het bedrijf : in 1913 werd hij directeur.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte Galopin voor de Belgische en Franse regeringen. In 1915 kreeg hij de opdracht van het Franse ministerie van bewapening om de serieproductie van geweren te organiseren, later ook van machinegeweren en vliegtuigmotoren. Na de oorlog ging Galopin opnieuw aan het werk bij FN, waar hij in 1922 beheerder directeur-generaal werd. De eerste twintig jaar van zijn loopbaan speelden zich dus af in een industriële productieomgeving. Hierdoor had Galopin een bijzondere belangstelling voor de rationalisering van de arbeid, die zich in het interbellum vooral doorzette onder zijn impuls. Rationalisering van de arbeid was onder meer een antwoord op de uitbreiding van de sociale wetgeving (8-urendag-48 urenweek, sociaal overleg) om het kostenverhogend effect ervan te compenseren.
In 1923 nam gouverneur Jean Jadot Galopin op in de directie van de Société Général. Alexandre beantwoorde namelijk volledig aan het veranderende profiel van de bank. Het bedrijf sloeg niet enkel de weg naar verjonging in, technische en wetenschappelijke expertise en industriële ervaring werden onmiskenbaar. Hij maakte de overgang van de metaalindustrie naar de steenkoolsector binnen de Société Général. Galopin reorganiseerde en diversifieerde de weinig rendabele steenkoolmijnen in de Borinage die de Société Générale patroneerde. Daarnaast bevorderde hij, samen met de Bank van Brussel, de kartelvorming in de steenkoolsector. Galopin bleef echter actief in de metaalindustrie als vertegenwoordiger van de Generale in de raden van bestuur van verschillende belangrijke metaalbedrijven zoals John Cockerill. Hij was bovendien lid van de patronale delegatie van het paritair comité, opgericht in 1926 binnen de nieuwe spoormaatschappij NMBS. Galopin had een sleutelrol bij het uitwerken van het nieuwe statuut van de spoorman. Na drie jaar als vice-gouverneur, werd hij in 1935 benoemd tot gouverneur van de Société Général. In datzelfde jaar werd de bank ten gevolge van de bankhervorming afgesplitst en omgevormd tot een holding . Alexandre bleef echter nog vier jaar lang voorzitter van de bank. Daarnaast was Galopin nog Regent van de Nationale Bank en vice-voorzitter van de Bank for International Settlements (de ‘bank van de centrale banken’) in Basel. Gallopin was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een vooraanstaand (zij het eerder discreet) figuur in de Belgische economie en financiewezen met een internationaal profiel. Tijdens de bezetting zou zijn rol nog aan belang winnen.
Het Galopin-comité
Op 15 mei verliet de regering Brussel en trok zich terug naar de kust. De Nationale Bank en de openbare financiële instellingen moesten volgen. Hierdoor waren er geen financiële middelen meer om de weddes van de ambtenaren en de sociale uitkeringen te betalen. Om dit op te lossen gingen de ministers van financiën Camille Gutt en van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel Paul-Henri Spaak in gesprek met de vertegenwoordigers van de grote private financiële instellingen : Alexandre Galopin, Max Léo Gérard (Bank van Brussel) en Fernand Collin (Kredietbank).
De ministers wensten dat de drie bankiers de betaling van de weddes van de ambtenaren en de sociale uitkeringen tijdens de bezetting zouden overnemen. Deze bijeenkomst leidde tot de oprichting van het Galopin-comité, een informeel orgaan bestaande uit vertegenwoordigers van de grote financiële groepen en industriëlen (zoals Léon Bekaert). Het comité speelde een centrale rol in het economische en financiële beleid tijdens de bezetting. Ze vergaderden vanaf 19 mei 1940 op regelmatige basis (in het begin zelfs dagelijks). De taken van het comité bleef echter niet beperkt tot het financieren van de weddes van de ambtenaren en sociale uitkeringen door tijdelijke financiële instellingen (de nationale vereniging voor steunverlening en de kas voor voorschotten en leningen). De bankiers waren ook betrokken bij de oprichting van nieuwe financieel-economische instellingen zoals de Emissiebank en het macro-economische beleid in het algemeen. Daarnaast definieerden ze de politiek tegenover de productie voor Nazi-Duitsland op basis van een beleidslijn die werd bepaald in de zomer van 1940, de Galopin-doctrine.
De Galopin-doctrine
De Galopin-doctrine in nota’s uit juli 1940, juni 1941 en juni 1942 werd vastgelegd. Het bepaalde dat hoewel productie voor de vijand strafbaar was, het niettemin aangewezen was om de industriële productie te hervatten en uit te voeren naar Duitsland. Dit werd onder andere noodzakelijk geacht om het nodige voedsel te kunnen invoeren. België was namelijk niet zelfvoorzienend en als gevolg van de Britse blokkade afhankelijk van invoer uit Duitsland of door Duitsland gecontroleerde gebieden. Daarnaast wilden ze de deportatie van arbeiders zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog vermijden en de controle behouden over het Belgische productieapparaat om zo de economische structuur van het land te vrijwaren. Aan die productie werd echter een kwalitatieve en een kwantitatieve grens gesteld. Zo was het verboden om wapens en munitie te produceren. Daarnaast mocht er niet meer geëxporteerd worden dan nodig was voor de invoer van voedsel en grondstoffen voor de industrie. De productie mocht eveneens niet ingegeven zijn door winstbejag.
Dat de doctrine de naam droeg van de gouverneur van de Société Générale is terecht. Galopin speelde immers een centrale rol in de formulering en aanpassingen ervan. Zo werd de eerste doctrinaire nota van juli 1940 binnen de holding opgesteld. Hoewel de Leuvense economieprofessor Léon Hugo Dupriez hierin een belangrijk aandeel had , werd het redactieproces georganiseerd door Galopin en zijn medewerkers. Ook de herformulering van de Galopin-doctrine in 1941 en 1942 werd gestuurd door de Société Générale. In 1941 leidde dat overigens tot moeilijkheden. Een vergadering onder een aantal experts over de eventuele herformulering van de doctrine, gepland op 1 april 1941, werd gelekt in de gecensureerde pers. Om de meubels te redden moest Galopin verklaren dat hij voorstander was van een nauwere economische samenwerking met Duitsland.
De Galopin-doctrine was richtinggevend voor de opstelling van de bedrijven die door de holdings werden gecontroleerd. Wanneer de Duitsers bijvoorbeeld een bestelling plaatsen bij onderneming, gepatroneerd door de Société Générale, die op gespannen voet stond met de Galopin-doctrine, nam niet de bedrijfsleiding maar de gouverneur een beslissing hierover. Galopin bepaalde dit vaak in overleg in met sectorgenoten. Gezamenlijke besluitvorming was een kernelement van de Galopin-doctrine. Dit zou vermijden dat een bestelling zou worden aanvaard uit concurrentieoverwegingen. Het versterkte bovendien de politieke positie van de ondernemers. Door op dezelfde lijn te zitten, zou bestraffing na de oorlog lastiger zijn.
De doctrine kan een aanzienlijke Belgische bijdrage aan de Duitse oorlogseconomie echter niet voorkomen. Uitgedrukt in Reichsmark per hoofd van de bevolking haalde nazi-Duitsland 1.281 Reichsmark uit België, tegenover 1.600 uit Nederland en 966 uit Frankrijk. Galopin hield gedurende de bezetting contact met de Londense regering. Hij schakelde personen in die de overtocht naar de Britse hoofdstad maakten om de regering de principes van de doctrine en de opstelling van de Belgische zakenwereld uit te leggen. Zonder spanning was de relatie met de Londense regering evenwel niet, vooral vanaf 1942. Galopin wenste zijn eigen afwegingen te maken. De Londense regering steunde de geallieerde oorlogsinspanning voluit. Maar de positie van de Belgische industrie zou daarmee niet altijd overeenstemmen. Ze droeg namelijk teveel bij aan de Duitse economie. Het Belgische industriebeleid wijzigde namelijk niet fundamenteel, ook niet met de invoer van de verplichte tewerkstelling in Duitsland in oktober 1942. Hiermee verloor een van de centrale argumenten van de Galopin-doctrine grotendeels haar waarde. Voortzetting van de productie werd noodzakelijk geacht om nog meer deportaties te vermijden. Na 1942 werd de doctrine niet meer verder ontwikkeld en verschoof de belangstelling naar de naoorlogse voorbereiding.
Voorbereiding van de naoorlog
Om zich voor te bereiden op de naoorlogse periode, financierde het Galopin-comité economische en sociale studiegroepen die al in 1942 van start ging. De Leuvense hoogleraar industrieel recht Henri Velge stond aan het hoofd van de economische studiegroep, de Groupement d’Etudes Economiques. Hij had in de jaren 1930 een belangrijke rol gespeeld in het corporatisme-debat en was voorzitter van de Nationale vereniging voor steunverlening aan het begin van de bezetting. De sociale studiegroep stond onder leiding van Léon Bekaert. Deze groepen schakelden specialisten in om de potentiële naoorlogse problemen te identificeren en hiervoor oplossingen te formuleren. Dit werd nauwlettend opgevolgd door de Société Générale die niet openstond voor sociaaleconomische hervormingen die teveel afweken van het klassieke economische liberalisme en de internationale vrijhandel, die nog steeds de toon bleven aangeven binnen de holding.
Wegen op het beleid
Naast de Galopin-doctrine sprak de gouverneur van de Société Générale zich ook uit concrete politieke beslissingen. Hij stond in nauw contact met de secretarissen-generaal en was rechtstreeks betrokken bij de onderhandelingen over de oprichting van de Emissiebank in juni-juli 1940. De holding leverde een deel van het kapitaal van de nieuwe bank, die de clearing met nazi-Duitsland organiseerde. In de raad van bestuur was Galopin de dominante figuur. Hij speelde onder andere een sleutelrol in de lastige onderhandelingen over het oplopende clearingtekort in 1942, die leidden tot een breuk binnen het zogenaamde ‘eenheidsfront’.
Galopin onderhandelde rechtstreeks met de Duitsers. Niet alleen met vertegenwoordigers van grote Duitse banken en de bezettingsautoriteiten, maar ook met de bevoegde ministeries in Berlijn. Hij ondersteunde de positie van de Militärverwaltung om meer voedselimport voor België te bepleiten. Met dit doel reisde hij in maart 1942, samen met een aantal secretarissen-generaal, af naar Berlijn. Zijn internationale profiel zal hem daarbij ongetwijfeld geholpen hebben. Galopin stond in nauw contact met het hof, waar hij zijn beleid regelmatig aftoetste, en hield de vinger aan de pols bij de arbeiders en de arbeidersbeweging. Vertegenwoordigers van de vooroorlogse vakbonden werden ontvangen door de holding om hun visie op de naoorlog te kennen. In 1941 financierde de Société Générale het onderzoek van ULB-hoogleraar Guillaume Jacquemyns over de materiële en mentale situatie van arbeiders werkzaam in door de Société Générale gepatroneerde bedrijven.
De moord op Galopin
Op 28 februari 1944 werd Galopin vermoord door een commando van de DeVlag onder leiding van Robert Verbelen. De moord was deel van een ruimere operatie. Max Léo Gérard, een ander lid van de Galopin-comité en juridische en administratieve hoogwaardigheidsbekleders werden ook geviseerd. Ook en het politiecommissariaat en een café waarvan werd aangenomen dat het een vergaderplaats was van het verzet, werden aangevallen. Het commando trof Gérard echter niet thuis, in tegenstelling tot Galopin. Alexandre opende de deur voor zijn moordenaars die zich hadden geïdentificeerd als Duitse politieagenten. Hij werd van dichtbij neergeschoten. De gouverneur werd nog overgebracht naar het ziekenhuis, maar overleed daar aan zijn verwondingen. Galopin was een doelwit van extreme collaborateurs omdat hij in hun ogen het Belgische patriottisme verzinnebeeldde.
De vice-gouverneur Gaston Blaise volgde Gallopin op. Hij moest samen met Fernand Collin en Max Léo Gérard de erfenis van het Galopin-comité na de bezetting verdedigen. Anders dan de erfgenamen van het Galopin-comité hadden gehoopt, steunde de regering niet onvoorwaardelijk het nalatenschap van de vermoorde Galopin en de door hem geïnspireerde politiek. Ze liet het oordeel over de houding van de ondernemers over aan het militair gerecht. Het tribunaal startte een onderzoek naar de Société Générale, maar dit zou nooit tot een proces komen. Drie moordenaars en de opdrachtgever van de moord op Galopin (de vierde was al overleden) werden door de krijgsraad ter dood veroordeeld. Slechts één van hen verscheen in persoon. De anderen waren voortvluchtig. De doodstraf werd in hoger beroep bevestigd, maar niet uitgevoerd en omgezet in levenslange dwangarbeid, met uiteindelijk een vrijlating in 1962. De familie van Galopin kreeg de geëiste 1 frank morele schadevergoeding omdat, zo luidde de argumentatie, de diensten die Galopin het land bewezen had de haat hadden opgewekt van de collaboratie.
Galopin staat bekend in de collectieve herinnering als één van de sleutelfiguren van de bezettingsgeschiedenis. Bovendien zijn drie straten naar hem genoemd : de Alexandre Galopinlaan in zijn woonplaats Etterbeek, de Rue Alexandre Galopin in Maizeret (Andenne) en de Gouverneur Alex. Galopinstraat in Genk, een mijngemeente waar de Société Générale een belangrijke investeerder was geweest.
Bibliografie
Marc Van den Wijngaert, Nood breekt wet. Economische collaboratie of accommodatie: het beleid van Alexandre Galopin, gouverneur van de Société Générale tijdens de Duitse bezetting (1940-1944), Tielt, Lannoo, 1990.
Eric Geerkens, La rationalisation dans l’industrie belge de l’Entre-deux-Guerres, Bruxelles, Palais des Académies, 2004, 2 vols.
Hein Klemann, Nederland 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting, Amsterdam, Boom, 2002.
Ginette Kurgan-Van Hentenryk ‘Galopin, Alexandre, Marie Albert’ in, Ginette Kurgan Van Hentenryk, Serge Jaumain, Valérie Montens m.m.v. Jean Puissant en Jean-Jacques Heirwegh (eds.), Dictionnaire des patrons en Belgique. Les hommes, les entreprises, les réseaux, Bruxelles, De Boeck Université, 1996, p. 301-303.
Ginette Kurgan-Van Hentenryk, Gouverner la Générale de Belgique. Essai de biographie collective, Paris-Bruxelles, De Boeck Larcier, 1996.
Dirk Luyten, Ideologie en praktijk van het corporatisme tijdens de Tweede Wereldoorlog in België, Brussel, VUBPRESS, 1997.
Dirk Luyten, ‘De NMBS als werkgever’ in, Bart Van der Herten, Michelangelo Van Meerten, Greta Verbeurgt (eds.), Sporen in België. 175 jaar spoorwegen, 75 jaar NMBS, Leuven, Universitaire pers, 2001, p. 272-301.
Patrick Nefors, Industriële collaboratie in België : De Galopindoctrine, de emissiebank en de Belgische industrie in de tweede wereldoorlog, Leuven, Van Halewyck, 2002.
Het proces van de moordenaars van Gouverneur Galopin, s.l., s.d.
Marc Van den Wijngaert, Nood breekt wet. Economische collaboratie of accommodatie: het beleid van Alexandre Galopin, gouverneur van de Société Générale tijdens de Duitse bezetting (1940-1944), Tielt, Lannoo, 1990.
Herman Van der Wee, Monique Verbreyt, A Small Nation in the Turmoil of the Second World War : Money, Finance and Occupation (Belgium, its Enemies, its Friends, 1939-1945), Leuven, Leuven University Press, 2009.